Stuntelen – een grammaticale kijk
Ik stuitte vanmorgen op het motto van de maand van de filosofie: “Ik stuntel dus ik ben”. ‘Stuntelen‘, een grappig woord. Wie stuntelt is aan het klungelen, prutsen, klunzen, knoeien en wat al niet. Hij is onhandig bezig, maar echt gevaarlijk wordt het niet. Stuntelen is charmant, aandoenlijk zelfs. En zo af en toe stuntelt iemand zich zomaar per ongeluk naar een prachtig resultaat toe. Van origine betekent stuntelen zoiets als ‘gebrekkig lopen’; hinken, trekkebenen, strompelen. Je komt er wel, het duurt alleen wat langer. Maar wat is er nu stunteliger: je zelfgemaakte pizzadeeg in lappen en flarden weer lostrekken van je aanrechtblad, of op de parkeerplaats bij de supermarkt je auto voor de vijfde keer achterwaarts insteken, en weer met je wiel in het andere vak? Is dat allebei stuntelen? In dezelfde mate? Is er verschil of overeenkomst?
Wat ik hierboven net deed is: filosofisch stuntelen. Een strompelend beginnetje van begripsanalyse. Dat is een filosofische vaardigheid: beelden laten passeren van verwante activiteiten en kijken naar regelmaat of structuur. Al doende kunnen we ons naar een stevige omschrijving toe stuntelen als: stuntelen is een tastend zoeken naar het hoe het moet. Platonisch gezegd: een stuntelaar streeft naar de deugd. Kijk, daar kun je mee thuiskomen.
Er zijn natuurlijk nog meer filosofische vaardigheden. Zo kun je bijvoorbeeld kijken naar de woorden zelf in plaats van naar de beelden die ze oproepen. Wat voor woord is dat eigenlijk, ‘stuntelen’? Hoe gedraagt het zich? Wat voor leven leidt het in onze taal? Wel, in de eerste plaats is het natuurlijk een werkwoord, maar dan eentje dat zich net zo gedraagt als ’wandelen’, ‘zitten’ en ‘kijken’. Het zijn onovergankelijke werkwoorden: er past geen lijdend voorwerp bij. Je wandelt niet ‘iets’, je zit niet ‘iets’ en je kijkt niet ‘iets’. Met stuntelen is dat ook zo. Je stuntelt niet ‘iets’. Je bent gewoon aan het stuntelen en dat is het dan. Punt uit. Zo bekeken gedraagt het werkwoord ‘stuntelen’ zich dus op dezelfde manier als ‘kijken’ of ‘wandelen’. Gewoon grammatica, niets bijzonders. Of wel?
Maar er zijn ook verschillen tussen die werkwoorden. Zo heeft de volgende zin bijvoorbeeld een duidelijke betekenis: ‘Ik heb vanmiddag gewandeld, na een uurtje ben ik gaan zitten en toen heb ik wat zitten kijken. Natuurlijk, het kan vragen oproepen als ‘waar ben je heen gewandeld?’, ‘waar ben je op gaan zitten?’ en ‘waar heb je naar gekeken?, maar die kunnen alleen maar opkomen omdat de zin begrijpelijk is, je ziet het zo voor je. Maar wat nu als iemand zou zeggen: ‘Ik heb vanmiddag gewandeld, na een uurtje ben ik gaan zitten en toen heb ik wat zitten kijken. Daarna heb ik even gestunteld en toen ben ik weer gaan wandelen’. Dat is een vreemde uitspraak. Zo gebruiken we het werkwoord ‘stuntelen’ blijkbaar niet. Dat duidt op een verschil. Maar wat voor verschil? Iemand kan zeggen: ‘ik ga morgen een tijdje wandelen’ of ‘ik ga straks een uurtje zitten’. Maar als iemand zegt ‘ik vanmiddag een uurtje stuntelen’, dan denk je: “Oei, gaat het wel goed met je?”. Dat is net zo raar als wanneer iemand op zaterdag zomaar zegt: ‘ik ga dinsdag gehoorzamen’. Dat hoor je nooit, maar waarom niet?! Omdat er op dinsdag nooit iemand gehoorzaamt? Dat zal toch niet? Nee, het is gewoon omdat gehoorzamen niks is, zo zonder meer. Het is geen activiteit zoals wandelen, eten, liggen, fluiten, hangen enz. Als je iemand zonder verdere uitleg of toelichting de opdracht geeft: ‘Gehoorzaam!’, dan heeft diegene geen flauw idee wat hij moet doen. En zo is het met stuntelen ook; zo zonder meer is het niks. Dat kun je dus aflezen aan de taal, aan wat wij met woorden doen. Als je van iemand zegt dat hij stuntelt, dan heb je het niet over iets wat hij doet, een handeling die hij verricht of een activiteit waarmee hij bezig is, maar je zegt iets over hoe hij die activiteit doet of die handeling verricht – stuntelig. Stuntelen is een bijwoordelijk werkwoord
Nog maar eens een verschilletje, ik ben nu toch bezig, en het volgt eigenlijk vanzelf uit het voorgaande. Iemand kan zeggen dat hij gaat trainen of oefenen in wandelen of kijken. Zelfs met zitten kan dat (een aanrader als je in het Guinness Book of Records wilt komen in de categorie ‘lang zitten’). Maar ik hoor nooit iemand zeggen dat hij ‘vanmorgen stukken beter stuntelde dan gisteren’. Je kunt niet ‘goed’ of ‘slecht’ stuntelen en je kunt er dus ook niet beter in worden. Voor een cursus ‘stuntelen voor gevorderden’ is geen markt.
Wat ik nu net heb gedaan is geen begripsanalyse. Ik keek gewoon wat zinnige en wat onzinnige uitspraken zijn met bepaalde werkwoorden. Dat zijn oefeningen in filosofische grammatica. Door ‘grammaticaal’ te kijken, kom je erachter hoe een woord functioneert in de taal. Dat is een heel andere filosofische vaardigheid, eentje waarmee je vat krijgt op de eigenaardigheid van bepaalde woorden, op het ‘logisch gedrag’ van woorden. Met deze vaardigheid kun je een hoop taalverwarring opruimen waardoor je een hoop zinloze ballast kwijt bent. Je hoeft je namelijk nooit meer te bekommeren om het ‘borgen van resultaten’ en het zoeken van ‘oorzaken van problemen’. Om de simpele reden dat je resultaten helemaal niet kunt borgen en problemen geen oorzaken hebben.