Spreken buiten de orde
radicale reflectie in een Socratisch gesprek
© Hans Bolten
In dit artikel wordt het socratisch gesprek beschreven aan de hand van een praktijkvoorbeeld. De links hieronder bieden drie verschillende ingangen. Zo kunt u snel door het artikel heen gaan om te zien of het iets voor u is.Zo iemand vind ik werkelijk een musicus: hij is er in geslaagd de mooiste harmonie te verwezenlijken, niet op een lier of een speeltuig, maar in de werkelijkheid van zijn leven: dààr heeft hijzelf zijn woorden in overeenstemming gebracht met zijn daden. (Plato, Laches, 188d)
1 Inleiding
In dit socratisch gesprek artikel beschrijf ik aan de hand van een praktijkvoorbeeld de socratische methode. Ik besteed daarbij veel aandacht aan de rol van de gespreksleider, die ik overigens facilitator' noem. In ten minste twee opzichten wijkt mijn beschrijving af van wat doorgaans als de standaardmethode wordt gezien. Ten eerste heb ik geen plaats ingeruimd voor het metagesprek en ten tweede voer ik een nieuw soort onderzoeksvraag ten tonele, de derde-orde vraag. De redenen hiervoor komen in het artikel ruimschoots aan de orde.
Het artikel is als volgt opgebouwd. In paragraaf twee geef ik een korte beschrijving van de methode, van het soort vragen dat in een socratisch gesprek kan worden onderzocht, de functie van een casus, enzovoort. In paragraaf drie bespreek ik, aan de hand van een dialoog van Plato, enkele regels van het socratisch gesprek. De rest van het artikel wordt door paragraaf vier in beslag genomen. Daarin worden achtereenvolgens de vijf fasen besproken die ik in een socratisch gesprek onderscheid, te weten: uitgangsvraag, casus, antwoorden, argumenten en reflectie. Wie bekend is met de methodiek zoals die elders al uitvoerig is beschreven is, kan de paragrafen twee en drie overslaan en meteen in vier beginnen. Wie bovendien weinig tijd of geduld heeft en snel iets nieuws wil lezen, kan meteen beginnen bij paragraaf 4.5. Tenslotte: wie wil weten wat een socratisch gesprek nu eigenlijk is, kan beginnen bij paragraaf 4.2 en zonder bezwaar de passages overslaan die gaan over aspecten van het faciliteren. naar boven2 Korte schets van het socratisch gesprek
Een socratisch gesprek is een filosofisch onderzoeksgesprek, een dialoog waarin deelnemers onderzoeken wat in hun (professionele) leven van werkelijk belang is. Dat vergt dat zij hun morele uitgangspunten en overtuigingen, hun werkelijkheidsopvattingen en mensbeelden kritisch onder de loep nemen. Zulk onderzoek kan ook van belang zijn voor organisaties. Daarin ziet men zich immers in toenemende mate voor vragen gesteld die een filosofisch onderzoek vergen. Enkele voorbeelden uit de praktijk:- Wat is onze pedagogische opdracht? (een vereniging van basisscholen)
- Hoe ver reikt onze verantwoordelijkheid voor de cliënt? (een organisatie in de gezondheidszorg)
- Wanneer mag je een afspraak schenden? (een groep managers)
Gespreksregels en de rol van de facilitator
In het gesprek gelden enkele regels. De regels die ik zelf gebruik zijn:- zeg wat je denkt
- wees concreet
- probeer de ander te begrijpen.
3 Iets over Socrates
De socratische gespreksmethode gaat terug op het werk van meerdere filosofen. In de eerste plaats natuurlijk dat van Socrates (469-399 v. Chr.), over wie straks meer, en verder dat van de Duitse filosofen Kant (1724-1804) en Nelson (1882-1927). Kant heeft de filosofische methode beschreven die in een socratisch gesprek wordt gebruikt en Nelson heeft op basis van die methode een gespreksvorm ontwikkeld die tot op de dag van vandaag wordt toegepast. De afgelopen vijftien jaar is de methode vooral in Nederland verder ontwikkeld. Van de zojuist genoemde filosofen heeft met name Socrates laten zien wat voor houding de facilitator van een socratisch gesprek moet hebben - een onderzoekende, niet autoritaire en vragende houding. Straks zal ik zijn wijze van gespreksvoering schetsen aan de hand van een dialoog van Plato. Maar wat was dat voor iemand, Socrates? Socrates voerde gesprek in het leven van alledag met wie dat maar wilde - gearriveerde autoriteiten op wetenschappelijk of militair gebied, een groep vrienden bij een speciale gelegenheid, jongelingen in opleiding, of gewoon een toevallige passant. Zijn gesprekken zijn ons vooral bekend uit de vroege dialogen van Plato waarin wij hem met anderen in gesprek zien over vragen als: Wat is moed? Wat is kennis? Wat is deugd? Is de deugd onderwijsbaar? Socrates is in die gesprek niet degene die zijn gehoor de juiste antwoorden op zulke vragen voorhoudt. Integendeel! Hij onderzoekt die vragen juist omdat hij de antwoorden niet heeft! Zijn gesprekspartners daarentegen menen de antwoorden meestal wel te hebben, zodat het gesprek vrij snel uitdraait op een onderzoek van hun antwoorden. Het oogmerk dat Socrates daarbij heeft is: "het ijdele gezwets weg te nemen om vervolgens waarheid geboren te laten worden" . Dat mag cynisch of arrogant klinken, maar het is een goede omschrijving van wat in veel van die gesprek gebeurt. En het is ook een goede weergave van wat er zich in een socratisch gesprek vandaag de dag vaak afspeelt. Ook daarin merken de deelnemers vaak na verloop van tijd, dat zij niet weten wat zij aanvankelijk wel meenden te weten . En pas dan, wanneer er enig besef van de eigen onwetendheid is, kan de filosofische zoektocht een aanvang nemen. Hieronder geef ik een impressie van zo een gesprek, waarbij ik die kenmerken van zijn gespreksstijl beschrijf die in de moderne socratische gespreksmethode terug te vinden zijn.Socrates in gesprek met Protagoras
In Plato's dialoog Protagoras voert Socrates een gesprek over de deugd. Zijn gesprekspartner is Protagoras, een sofist, die van stad naar stad trok om onderricht te geven, meestal aan jongelingen uit de gegoede klasse die een politieke carrière ambieerden. Voor dat onderricht liet Protagoras zich fors betalen - het verhaal ging dat hij er meer mee verdiende dan tien beeldhouwers bij elkaar. Ten tijde van het gesprek is Protagoras op het toppunt van zijn roem. Socrates is veel jonger dan Protagoras en in een aantal opzichten zijn tegendeel: hij trok niet rond om leerlingen te zoeken, hij woonde zijn hele leven in Athene, ging in gesprek met iedereen die dat wilde en hij verlangde daar bovendien geen betaling voor. Aan het begin van hun gesprek vertelt Socrates wat de reden is van zijn komst. Zijn vriend Hippocrates is van plan om bij Protagoras in de leer te gaan, maar aangezien hij daar flink voor zal moeten betalen, zou het wel prettig zijn om te weten wat Protagoras te bieden heeft. Welk profijt zal Hippocrates van dat onderricht hebben? Welnu, daar hoeft Protagoras niet lang over na te denken! Hij leert mensen "zich goed te beraden in de eigen particuliere aangelegenheden, hoe het best de eigen huishouding in te richten, en in staatsaangelegenheden, hoe het best bekwaam te zijn te handelen en te spreken in politieke zaken".Bepaal de kwestie en de bereidheid tot gesprek Socrates: ik meen dat de deugd niet aan te leren is; maar als ik u dan weer het tegenovergestelde hoor beweren, begin ik te zwichten; ik denk dan dat er toch wel iets in uw bewering moet zitten. Als ge dus in staat zijt ons ietwat duidelijker aan te tonen dat de deugd wel aan te leren is, misgun het ons dan niet, maar lever ons dat bewijs. Protagoras: Misgunnen, zegt ge, Socrates! Helemaal niet. Even later noemt hij dit "politieke uitmuntendheid, beraadslaging die volledig door middel van rechtvaardigheid en wijsheid moet gebeuren" of kortweg "de deugd". "Dat is", zegt Socrates dan, "voorwaar een mooie kunst die ge daar bezit&als ge die bezit" . En hij voegt er meteen aan toe dat Protagoras die kunst onmogelijk kan bezitten! De deugd kan namelijk helemaal niet onderwezen worden, zelfs "de grootste geleerden en de meest hoogstaande burgers" zijn niet in staat gebleken om hun kinderen de deugd aan te leren!". Maar aan de andere kant, als Protagoras meent dat wél te kunnen, dan ziet hij, Socrates, het misschien wel verkeerd. Kortom, hij nodigt Protagoras uit deze kwestie samen met hem te onderzoeken. Daarmee zien we meteen twee kenmerken van Socrates' wijze van filosoferen. Ten eerste wordt er een duidelijke kwestie vastgesteld: is de deugd te onderwijzen of niet? Het tweede kenmerk is de uitnodiging: Protagoras wordt niet tegen zijn zin het onderzoek in gesleurd. Integendeel, Socrates vraagt hem uitdrukkelijk naar zijn bereidheid tot een gesprek. Dat lijkt nogal vanzelfsprekend, om 'even te checken' of Protagoras de kwestie met hem wil onderzoeken, want er zal toch draagvlak voor het onderzoek moeten zijn. Toch kan het belang van deze uitnodiging moeilijk overschat worden, want er is meer aan de hand. Het is namelijk geen uitnodiging die vergeten kan worden zodra zij is aangenomen. In het hele volgende gesprek stelt Socrates herhaaldelijk Protagoras' wil en onwil tot gezamenlijk onderzoek aan de orde. En meer dan eens benadrukt hij dat het volstrekt niet noodzakelijk of vanzelfsprekend is dat zij samen iets onderzoeken - het staat ieder vrij om op enig moment het gesprek te beëindigen. En zolang zij dat niet doen, voeren zij het gesprek niet omdat Socrates dat nu zo graag wil, maar omdat zij dat allebei willen. Dit is een wezenlijk onderdeel van Socrates' aanpak. Door voortdurend de bereidheid tot gesprek en de manier waarop dat gesprek gevoerd wordt te thematiseren, is het mogelijk om de kwestie 'is de deugd te onderwijzen of niet?' in het hier en nu van het gesprek te onderzoeken. Op een vrij natuurlijke manier kunnen dan in het gesprek vragen aangevat worden als: is er hier iemand die op dit moment de deugd aan het onderwijzen is? De uitnodiging van Socrates wordt door Protagoras niet afgeslagen. Hij is volop bereid om zijn argumenten uiteen te zetten en hij laat dat ook meteen zien. In een prachtig betoog beargumenteert hij dat deugden als rechtvaardigheid, vroomheid en wijsheid wel degelijk onderwezen kunnen worden . Socrates prijst hem na afloop om zijn wijze woorden en zegt overtuigd te zijn&. Om er met enige ironie aan toe te voegen: "Toch is er nog een kleinigheid die me dwars zit, maar het is duidelijk dat Protagoras geen moeite zal hebben me daarover verder uitleg te verstrekken, nu hij reeds zoveel dingen heeft opgehelderd".
Zeg wat je zelf denkt Protagoras: Wel, Socrates,de zaak lijkt me niet zo eenvoudig, om zomaar toe te geven dat de rechtvaardigheid vroom en de vroomheid rechtvaardig is: mijn mening is dat er wel een zeker verschil tussen bestaat. Maar ja, wat verschil kan dat maken? Kom, als ge wilt, laten we aannemen dat de rechtvaardigheid vroom en de vroomheid rechtvaardig is. Socrates: Neen, dat gaat niet! Wat ik wens te onderzoeken is niet een 'als ge wilt' of een 'als ge dat meent'; gij en ik dienen te worden onderzocht. En als ik zeg 'gij en ik' dan bedoel ik daarmee dat de beste manier om over onze argumenten te discussiëren deze is: er het 'als' uit weg te laten. (Plato, Protagoras 331e) Wat hij niet snapt is dat Protagoras de ene keer zegt dat rechtvaardigheid en vroomheid afzonderlijke deugden zijn en de andere keer dat het delen van een en hetzelfde zijn, de deugd. Hoe zit dat nu? Die vraag is voor Protagoras lastig te beantwoorden. Hij praat wat om de kwestie heen, maar Socrates blijft aandringen: "Is rechtvaardigheid hetzelfde als vroomheid of er toch zeer nauw mee verwant, of zijn het geheel verschillende dingen?". En dan zegt Protagoras iets wat Socrates niet bevalt. Hij stelt namelijk voor om 'for the sake of argument' eens aan te nemen dat vroomheid en rechtvaardigheid hetzelfde zijn. Dat komt er in feite op neer dat hij de vraag onbeantwoord wil laten en niet zijn eigen mening, maar die van een fictieve afwezige wil onderzoeken. Socrates reageert daar nogal heftig op met: "Neen, dat gaat niet!". Zulk onderzoek vindt hij de moeite niet waard is. En daarmee zien wij een derde kenmerk van zijn wijze van filosoferen. Hij verlangt dat iemand zegt wat hij werkelijk vindt, wat zijn werkelijke opvatting is. Alleen die wenst hij te onderzoeken, geen los rondzwevende opinies. Na deze interventie van Socrates zegt Protagoras inderdaad wat hij zelf vindt, maar de gestelde vraag blijft lastig voor hem. Om het wat makkelijker voor hem te maken snijdt Socrates een andere kwestie aan: wat is de verhouding tussen de deugden wijsheid en geleerdheid? Zijn die nu tegengesteld of niet? Wanneer Protagoras deze vraag dan ontwijkt, door een lang betoog af te steken over van alles en nog wat, legt Socrates zijn volgende eis neer: spreek kort en bondig.
Spreek kort enbondig Socrates: Protagoras, ik heb het ongeluk erg vergeetachtig te zijn: als men me lange redes houdt, vergeet ik waarover er spraak is. Beknot, om mijnentwil, uw antwoorden en maak ze korter, als ge wilt dat ik volg. Protagoras: Korte antwoorden vraagt ge me dus; maar hoe bedoelt ge dat? Zal ik korter antwoorden dan nodig is? Socrates: Helemaal niet. Protagoras: Juist wat nodig is? Socrates: Precies. (Plato, Protagoras, 334c) Door die eis raakt Protagoras geïrriteerd. Hij is namelijk gewend om te spreken zoals hem dat goeddunkt, want alleen zo kan hij "een sterke debater lijken". Kortom, Protagoras is niet van zins zich naar Socrates' wens te schikken. Daarop speelt Socrates zijn laatste en sterkste troef uit - hij dreigt op te stappen. En daarmee laat hij zien dat de uitnodiging van hierboven hoogst serieus bedoeld was: Protagoras wordt helemaal niet gedwongen om aan het onderzoek mee te doen. Wanneer hij het gesprek met Socrates niet aanwil, dan is het gewoon tijd om te stoppen. Dat is krasse taal, dat komt hard aan bij Protagoras en de toehoorders. Zo hard, dat de omstanders toeschieten om Socrates ertoe te bewegen het gesprek toch vooral voort te zetten. Daarop volgen dan lange discussies die ertoe leiden dat Protagoras zich bereid verklaart om het gesprek te voeren op Socrates' wijze, hij is bereid om op kort en bondig te zeggen wat hij denkt.
De gesprekspartner verantwoordelijkheid geven voor het gesprek Socrates: Luister eens, Protagoras, ik dring er evenmin op aan de conversatie verder te zetten, als 't u niet schikt; maar wilt ge converseren op zo'n wijze dat ik u volgen kan, dan ben ik uw man. (&) Nu ge dit echter weigert te doen en ik nog een en ander te verrichten heb, zodat ik toch niet lang genoeg zou kunnen blijven om uw langgerekte redevoeringen bij te wonen& Ik moet namelijk zelf nog ergens zijn, dus ga ik maar.(Plato, Protagoras, 335c) En pas dán kan Socrates de kwestie onderzoeken die in het begin al werd genoemd: "Zijn deugden als geleerdheid, wijsheid, dapperheid, rechtvaardigheid en vroomheid verschillende woorden voor een en hetzelfde ding, de deugd, of zijn het vijf wezenlijk verschillende zaken?". Protagoras antwoordt nu onbevangen - volgens hem is het in ieder geval zo dat iemand ongeleerd kan zijn en toch dapper. De deugden dapperheid en geleerdheid zijn dus verschillend. En daar haakt Socrates direct op in!
Wees concreet Protagoras: Vier ervan zijn onderling tamelijk nauw verwant, maar de dapperheid is heel erg verschillend van die alle; ge zult heel wat mensen vinden die in de hoogste graad onrechtvaardig en ongodsdienstig en losbandig en ongeleerd zijn, en die niettemin ongemeen dapper zijn. Socrates: Stop! Wat ge daar zegt verdient immers onderzocht te worden. Wat verstaat gij onder 'dapperen'? Onversaagden? Of iets anders? Protagoras: Ja, en zelfs kerels-die-erop-los-gaan; en die losgaan op dingen waar anderen voor terugschrikken.(Plato, Protagoras, 349d) Hij ondervraagt Protagoras op alle mogelijke manieren naar de betekenis van dat ene woordje 'dapper', hij legt hem voorbeelden voor van mensen in verschillende situaties waarbij de vraag steeds is of zo iemand nu dapper is of niet, en waar hem dat dan in zit. Wat Socrates van zijn gesprekspartners dus verlangt, is dat zij de betekenis van hun woorden kunnen illustreren aan concrete voorbeelden. Daarmee zijn de voor de huidige vorm van het socratische gesprek belangrijkste kenmerken besproken. Het gesprek tussen Socrates en Protagoras eindigt overigens in een ontluistering voor de laatste. Terwijl hij aan het begin nog tamelijk spraakzaam was en tot prachtige betogen in staat, reageert hij op de laatste vraag van Socrates - Is geleerdheid dapperheid? - heel anders: "Nu wilde hij zelfs niet meer ja knikken, en hij zweeg". naar boven
Methodiek van het socratisch gesprek
een socratisch gesprek bestaat uit vijf fasen: 1 uitgangsvraag 2 casus 3 antwoorden 4 argumenten 5 reflectie Hieronder beschrijf ik de vijf fasen aan de hand van een praktijkvoorbeeld, waarbij per fase wordt aangegeven wat er dient te gebeuren, welke moeilijkheden zich daarbij kunnen voordoen en welke mogelijkheden de facilitator heeft. Maar voor ik daarmee begin enkele opmerkingen over deze indeling en beschrijving in vijf fasen. Deze fasering van het socratisch gesprek is een stilering die niet helemaal overeenkomt met de werkelijkheid; daarin lopen de verschillende fasen voortdurend door elkaar. Zij moeten dan ook niet chronologisch worden begrepen, als zou de ene fase aanbreken nadat de andere is afgesloten, maar als vijf lagen die tegelijkertijd in het gesprek aanwezig zijn. Toch kan een fase slechts worden ingegaan als de vorige een redelijke hoeveelheid onderzoeksmateriaal heeft opgeleverd. Afhankelijk van de situatie (de doelstelling van het gesprek, de behoefte van de groep en de mate waarin zij met onzekerheid kan omgaan) kan de facilitator het onderzoek structuur geven door de verschillende lagen een voor een te laten afgraven. De vijf fasen hoeven ook niet per se allemaal te worden doorlopen. Soms is het voldoende om het bij fase drie te laten en fase vijf is niet voor alle groepen aan te raden. Ik zal nu eerst de praktijksituatie schetsen die in de rest van het artikel centraal zal staan. naar bovenEen prakijksituatie - Noordzorg
Enige tijd geleden werd ik benaderd door het directieteam van Noordzorg , een samenwerkingsverband van zes instellingen in de geestelijke gezondheidszorg. Er volgde een eerste gesprek met twee leden van het Noordzorgteam, dat bestond uit de zes directeuren van de instellingen. Zij vertelden dat zij behoefte hadden om eens goed stil te staan bij een aantal actuele kwesties, maar het werd niet direct duidelijk welke kwesties dat waren. Elk van de instellingen binnen Noordzorg was formeel zelfstandig. Enkele jaren daarvoor was men gaan samenwerken, in eerste instantie op logistiek gebied. Zo was er tot gezamenlijke inkoop van goederen overgegaan, er was een centraal magazijn, enzovoort. In de loop der tijd waren daar andere zaken bijgekomen zoals gezamenlijke wervingscampagnes en enkele instellingsoverstijgende personeelsactiviteiten. Verder was tussen de instellingen op verschillende niveaus uitwisseling van expertise, er werd gewerkt aan stroomlijning van het doorverwijzingbeleid, enzovoort. Van verschillende kanten was er druk op het Noordzorgteam om de banden tussen de instellingen steviger aan te halen. Het eigen personeel had herhaaldelijk kenbaar gemaakt dat er meer structuur moest worden gegeven aan de al genoemde vormen van uitwisseling en samenwerking, en van buitenaf werd Noordzorg steeds meer benaderd als één instelling, bijvoorbeeld door de rijksoverheid en verzekeraars. De sfeer in de wekelijkse vergadering van het Noordzorgteam was prettig, het ging er gemoedelijk aan toe en er werd veel gelachen. Tegelijkertijd echter vond men de vergaderingen weinig zakelijk. Over al deze zaken werd vaak gesproken. Men had het gevoel dat men hier "iets mee moest". De situatie is herkenbaar - vanuit een organisatie wordt een vage behoefte aan bezinning of reflectie kenbaar gemaakt en ter illustratie daarvan wordt een hele serie klachten, anekdotes en praktische verlangens opgevoerd, waardoor het moeilijk is om de vinger op de zere plek te leggen. Niettemin, het Noordzorgream had "behoefte om eens goed stil te staan bij een aantal actuele kwesties". Althans, dat werd tijdens het voorgesprek verteld. Maar in hoeverre onderschreven de andere leden van het team dit? En als zij het al onderschreven, was een socratisch gesprek in deze situatie dan op zijn plaats? Wat zou het centrale thema van dat gesprek dan moeten zijn? Speelde er hier wel een conceptuele kwestie, en wat was die dan? Hoe zou de uitgangsvraag moeten luiden? Het gesprek ging over de vraag... naar boven4.1 De uitgangsvraag
een socratisch gesprek is een onderzoeksgesprek met als doel: het formuleren van een antwoord op de uitgangsvraag. Het belang van een goede uitgangsvraag kan moeilijk overschat worden. Zonder een zinnige en heldere vraag, die de deelnemers de moeite van het onderzoeken waard vinden, kan er maar beter niet aan begonnen worden. Een goede uitgangsvraag snijdt de conceptuele kwestie aan waar de deelnemers in hun dagelijkse praktijk op velerlei manieren tegenaan lopen. Puntsgewijs betekent dat het volgende. Een goede uitgangsvraag is:- Concretiseerbaar
- Conceptueel
- Eenvoudig
- Treffend
- Actualiseerbaar
Concretiseerbaar
In een socratisch gesprek wordt de uitgangsvraag onderzocht aan de hand van een casus. De vraag moet dus concretiseerbaar zijn, dat wil zeggen de deelnemers moeten in staat zijn om er een concrete casus bij te vertellen, een door henzelf meegemaakt voorval waarin de uitgangsvraag aan de orde was. De makkelijkste en beste manier om daarvoor te zorgen is: de uitgangsvraag vanuit de praktijk ontwikkelen. De eerste vraag voor gespreksdeelnemers is dus of zij concrete praktijkvoorbeelden kunnen geven die de behoefte aan een socratisch gesprek illustreren. Voor de leden van het Noordzorgteam betekende dit: wat hadden zij in de praktijk meegemaakt dat er toe had geleid dat zij "behoefte hadden om eens goed stil te staan bij een aantal actuele kwesties"? Als zij die behoefte al hadden natuurlijk! Om die eventuele behoefte te peilen, en om een beeld te krijgen van de praktijkkwesties en casussen, had ik met elk van de leden van het Noordzorgteam een kort voorgesprek. Daaruit kwamen vele concrete verhalen en vragen naar voren die niet direct onder een noemer waren te brengen. Hieronder vat ik de belangrijkste vragen en problemen samen. Een van de praktijkvoorbeelden die in deze voorgesprekken meermaals werd genoemd heeft later dienst gedaan als casus in het socratisch gesprek, dat verderop wordt beschreven. Sommige leden van het team vroegen zich af op welke gebieden de samenwerking hechter moest worden en op welke niet. Moesten zij zich concentreren op gezamenlijk personeelsbeleid of juist op een uniform cliëntsysteem? Of op geen van beide? Het was niet duidelijk wat voor soort samenwerking men wilde. Volgens sommigen moest er voornamelijk 'horizontaal' worden samengewerkt, dat wil zeggen op het gebied van organisatorische zaken als inkoop, werving en publiciteit. Volgens anderen moest het meer verticaal worden samengewerkt, op alle niveaus van de organisaties (uniforme cliënt- en doorverwijzingsystemen, gezamenlijk personeelsbeleid) Deze zakelijke vragen werden in de directeurenvergadering niet of nauwelijks opgepakt, terwijl dat elders in de organisatie wel gebeurde, vaak naar tevredenheid van de direct betrokkenen. Sommige leden van het Noordzorgteam hadden vooral oog voor het belang van de eigen organisatie, terwijl anderen meer dachten vanuit het gezamenlijke belang. Ondanks de prettige vergaderingen waren er onderlinge irritaties. Als er al afspraken werden gemaakt, dan hielden sommigen zich daar vervolgens niet aan. Wanneer dat op een vergadering aan de orde kwam, dan werd dat voor kennisgeving aangenomen. Van sommigen werd gezegd dat zij "niet consequent waren", "slappe knieën hadden". Een enkeling vroeg zich af: "Wat zoek ik daar nog?" Elk van deze zaken werd door meerdere leden van het directieteam genoemd, sommige door allemaal. In ieder geval vonden zij dit relevante kwesties en bovendien konden zij ter illustratie daarvan allerlei praktijkvoorbeelden geven. De concretiseerbare uitgangsvraag kon dus het best vanuit deze kwesties ontwikkeld worden. Uit de hierboven genoemde punten kunnen enkele praktische vragen worden gedestilleerd, zoals: Op welke punten moeten we de komende jaren intensiever gaan samenwerken? Hoe kunnen we de horizontale samenwerking verbeteren? Waarom houden sommige teamleden zich niet aan de gemaakte afspraken? Dit waren belangrijke vragen, maar met elk van deze vragen werd iets voorondersteld. Bijvoorbeeld dát er op een aantal punten intensiever samengewerkt moet worden, át de horizontale samenwerking verbeterd moet worden endat er teamleden zijn die zich niet aan de afspraken houden. Het zou kunnen zijn dat sommige teamleden deze vooronderstellingen niet deelden en deze vragen irrelevant of onzinnig vonden. Misschien vonden ze helemaal niet dat er intensiever hoefde te worden samengewerkt, of dat er helemaal geen teamleden waren die zich niet aan de gemaakte afspraken hielden. In een socratisch gesprek gaat het er nu net om, zulke verschillen in opvatting te onderzoeken. Hiermee komen we bij het tweede kenmerk. naar bovenConceptueel
De uitgangsvraag moet conceptueel zijn, dat wil zeggen het moet een vraag zijn die onderzocht kan worden door erover na te denken zonder te hoeven onderzoeken hoe de werkelijkheid eruit ziet. Om bijvoorbeeld de vraag te onderzoeken Wanneer mag je liegen? hoeven we niet nog meer feitenmateriaal te verzamelen dan we al hebben. We kunnen haar heel goed bespreken door situaties (werkelijk meegemaakt of verzonnen) waarin 'je mag liegen' met elkaar te vergelijken. Conceptuele vragen gaan niet rechtstreeks over de werkelijkheid, over wat de feiten zijn, maar over de betekenis en reikwijdte van begrippen, over werkelijkheidsopvattingen, mensbeelden en morele overtuigingen. Voorbeelden van conceptuele vragen zijn de al aan het begin van deze bijdrage genoemde. Met een beetje handigheid zijn zulke vragen bij bosjes te verzinnen, maar om een zinnige conceptuele vraag te stellen, dat wil zeggen een vraag die een relevante, belangrijke conceptuele kwestie aan de orde stelt, dat is iets anders. Wat waren voor het Noordzorgteam nu de relevante conceptuele kwesties? Voordat ik hierop inga voer ik enige nieuwe terminologie in, die van eerste-, tweede- en derde-orde vragen. Eerste-orde vragen zijn praktische vragen, vragen die we stellen in ons dagelijks doen en laten, vragen van feitelijke of instrumentele aard: hoe oud ben je? waar gaat deze trein heen? hoe moeten we het financieringstekort wegwerken? hoe verhelp ik het startprobleem van mijn auto? Tweede-orde vragen zijn de conceptuele vragen die bij eerste-orde vragen in het geding kunnen zijn. Dat kunnen bij de gegeven voorbeelden vragen zijn als: kun je ouderdom meten? kunnen dingen ergens heen gaan? moet het financieringstekort worden weggewerkt? moet mijn auto starten? Met zulke vragen worden aannames gethematiseerd die iemand kan hebben die een eerste-orde vraag stelt. Tweede-orde vragen hebben dus betrekking op de inhoud van een eerste-orde vraag, zij stelt deze der discussie. Derde-orde vragen hebben betrekking op tweede-orde vragen, niet op de inhoud maar op het stellen ervan. Ik kom hier uitgebreid op terug aan het eind van deze paragraaf, bij het laatste kenmerk van een goed uitgangsvraag, actualiseerbaarheid. Het feit dat men bij Noordzorg al een hele tijd worstelde met de praktische (eerste-orde) vragen van hierboven zou kunnen duiden op een onbesproken verschil van mening over een of meer tweede-orde vragen. Op basis van de zojuist gegeven informatie zouden dat de volgende vragen kunnen zijn. Moet je bij samenwerking beslissen op welk gebied je wilt samenwerken? Kun je samenwerking in verschillende soorten onderverdelen? Moet je voor samenwerking je eigenbelang opgeven? Wanneer houdt samenwerken op zinvol te zijn? Dit zijn enkele conceptuele (tweede-orde) vragen die op de een of andere manier leefden bij de leden van het Noordzorgteam. Uit de voorgesprekken was bovendien gebleken dat zij nogal uiteenlopende antwoorden hadden op deze vragen. Het socratisch gesprek zou dus moeten gaan over iets wat bij al deze conceptuele vragen aan de orde was, waar ze ware alle vier omheen draaiden. Maar voordat we daarnaar op zoek gaan, zal ik eerst een ander kenmerk van een goede uitgangsvraag bespreken. naar bovenEenvoudig
Uit het voorgaande volgt al dat een vraag zo eenvoudig mogelijk moet zijn. Elk woord en elk begrip kan immers een meningsverschil oproepen waardoor er tijdens het gesprek in een mum van tijd een hele serie nieuwe vragen op tafel kan liggen. En dat is meestal niet de bedoeling. Soms formuleren de deelnemers zelf een uitgangsvraag. Dat kan resulteren in vragen als: Moeten de medewerkers van onze buitendienst zich klantvriendelijker opstellen naar klanten die echte problemen hebben?. Dat is een mooi voorbeeld van een niet erg eenvoudige vraag. Eenvoudige vragen zijn vragen die zonder meer begrijpelijk zijn. Als vuistregel geldt: neem niet meer dan twee te onderzoeken begrippen in de vraag op, een is nog beter. Een vraag van meer dan tien woorden is meestal te lang. Ik heb zelf de maatstaf: als ik een vraag na een keer horen niet kan herhalen, dan is zij niet eenvoudig genoeg. Doet u deze test maar eens met de vraag van hierboven over de medewerkers van de buitendienst. Weet u haar nog? Die vraag kan, afhankelijk van waar het de deelnemers om gaat, beter worden vervangen door vragen als: wat is een goede medewerker? wat is klantvriendelijkheid? wanneer is een probleem echt? Wanneer we het criterium van eenvoudigheid toepassen op de conceptuele vragen van het Noordzorgteam komen we al snel tot formuleringen als: Moet je samenwerking begrenzen? Zijn er soorten samenwerking? Kun je samenwerken uit eigenbelang? Wanneer wordt samenwerken zinloos? naar bovenTreffend
Uit de praktijkverhalen van Noordzorg zijn nu enkele eenvoudige conceptuele vragen gedestilleerd die de deelnemers zonder meer van casussen konden voorzien. Over elk van die vragen zou dus een socratisch gesprek kunnen worden gevoerd. Maar welke vraag moest dat dan worden? Welke conceptuele vraag zou de centrale kwestie raken waar de leden van het directieteam mee worstelden? Daar gaat het om bij het vierde kenmerk van een goede uitgangsvraag: het moet een treffende vraag zijn, eentje die de kern van de tweede-orde problematiek raakt, een vraag waarvan de deelnemers direct zouden zeggen: "Ja!, dat is nu precies waar we al een hele tijd over van mening verschillen, dat is precies de kwestie!". Uit het gepresenteerde materiaal blijkt dat alle vragen gingen over de grenzen van de feitelijke en mogelijke samenwerking: wanneer wel en wanneer niet? op welke gebieden wel en op welke niet? wanneer wordt samenwerking zo zinloos dat je serieus overweegt om er mee te stoppen? Dat zijn geen vragen over samenwerking als statische entiteit, maar over de dynamiek en de grenzen, over samenwerking in beweging. Enkele treffende vragen waren hier dus: Wanneer moet je stoppen met samenwerken? Wanneer is samenwerking zinvol? Wat zijn de grenzen van samenwerking? Wat is het doel van samenwerking? Over elk van deze vragen zou het directieteam van Noordzorg waarschijnlijk een zinnig socratisch gesprek hebben kunnen voeren. In feite zou er lukraak eentje gekozen kunnen worden. Het vijfde en laatste kenmerk van een goede uitgangsvraag kan echter behulpzaam zijn om een iets meer doordachte keuze te maken. naar bovenActualiseerbaar
Bij dit laatste kenmerk gaat het erom dat de uitgangsvraag toepasbaar moet zijn op het gesprek zelf: kan het socratisch gesprek dat de deelnemers voeren zelf als casus voor de uitgangsvraag dienen? Als dat zo is, dan speelt er van meet af aan een derde-orde vraag in het gesprek, die actueel wordt op het moment dat het gesprek en de wijze waarop dat gevoerd wordt voorwerp van socratisch onderzoek worden. Pas op dat moment is de reflectie radicaal, pas dan moeten de deelnemers werkelijk over zichzelf nadenken . Stel bijvoorbeeld dat een groep een socratisch gesprek voert over de vraag 'Wat is samenwerking?, zij onderzoeken een casus en gaan na hoe het daarin zit met 'samenwerking'. In dat gesprek kunnen zich na verloop van tijd vragen opdringen als: Wat zijn wij hier nu aan het doen? Is dit samenwerking? Zijn wij hier en nu aan het samenwerken? Dat zijn allemaal derde-orde vragen. Zij thematiseren hoe de deelnemers zich in woord en daad verhouden tot de tweede-orde vraag. Dan kan bijvoorbeeld zichtbaar worden dat een deelnemer wel heel wijze dingen lijkt te zeggen over samenwerking, maar niet dienovereenkomstig handelt. Dat kan leiden tot een aanzienlijke verdieping van het gesprek. En dat is nog zwak uitgedrukt, want op het moment dat zich zulke vragen werkelijk voordoen, staat er veel meer op het spel. Dan zitten de deelnemers tot over hun oren in de vraag die zij wilden onderzoeken, dan gaat het werkelijk over henzelf, dan gaat het er, zoals Socrates zegt, om "zichzelf op de proef te stellen" . Maar óf en hoe een derde-orde vraag actueel wordt in een gesprek valt niet te voorspellen of te sturen, en zo was het ook in het geval van het socratisch gesprek van het Noordzorgteam. Waar het bij het criterium van de actualiseerbaarheid dus om gaat is dat de uitgangsvraag zo geformuleerd moet zijn zij als derde-orde vraag in het gesprek op kan komen. Voor het vaststellen van de uitgangsvraag moet er dus gekeken worden naar hoe de deelnemers van Noordzorg zich in de aanloop naar het gesprek feitelijk tot het thema samenwerking verhielden. naar boven Wat ik hoorde, was het volgende. Alle deelnemers toonden in de voorgesprekken de bereidheid om zich in te zetten voor een gezamenlijk onderzoek. Geen moment gaven zij de indruk dat zij het voorgesprek verspilde tijd vonden, integendeel. En zij bleken ook van harte bereid om een dag en een avond uit te trekken voor een gesprek over hun samenwerking. Zij wilden in ieder geval dus proberen om samen te werken, wat voor vragen ze daar verder ook bij hadden. Maar er waren ook reserves: ten aanzien van de samenwerking tussen de instellingen, ten aanzien van de manier waarop die vormgegeven zou moeten worden, en ten aanzien van de samenwerking binnen het directieteam. Dit bij elkaar optellend kwamen we tot de vraag:Hoe ver moet onze samenwerking gaan?
Terugkoppeling van deze vraag naar de deelnemers leerde dat dit inderdaad de vraag was die in velerlei gedaanten opdook. Dat het bovendien een hoogst actualiseerbare vraag was zou in het gesprek dat wij enkele weken later hadden nog blijken. naar bovenFaciliteren -voorafgaand aan het gesprek Om de voor de deelnemers relevante vraag te kunnen formuleren moet de facilitator in de aanloop vermijden om mee te gaan in het zoeken van oplossingen. Wat hij moet doen is: de deelnemers laten praten en zelf vragen stellen. Net zolang tot de eerste- en tweede-orde vragen duidelijk zijn. Luister naar wat de deelnemers vertellen, naar hun verhalen en anekdotes, vraag die zonodig op. Luister naar hun verwijten en commentaren aan het adres van anderen, naar de oplossingen die zij aandragen. Welke termen en begrippen worden vaak gebezigd? Hiermee wordt gaandeweg het thema helder. Wanneer het thema helder is: ga na of men situaties heeft meegemaakt waarin dat thema speelde. Wanneer iemand een oplossing aandraagt: ga na voor welk probleem dat een oplossing is. Wanneer iemand een eis of verlangen uitspreekt: ga na waarom hij daar belang aan hecht. Beschouw wat de deelnemers vertellen als antwoorden op vragen: welke vragen zijn dat? naar boven
4.2 De gesprekscasus
Meestal wordt de uitgangsvraag van een socratisch gesprek van te voren vastgesteld, zodat bij de aanvang van het gesprek de eerste stap direct is: het zoeken van een casus die kan dienen als onderzoeksmateriaal. Wanneer de uitgangsvraag op de bovenbeschreven manier is ontwikkeld, is het voor de deelnemers eenvoudig om legio voorbeelden van situaties te leveren waarin de uitgangsvraag zich aan hen opdrong. Uit al die casussen moet er echter eentje gekozen worden. Voordat ik de casus ga beschrijven die door het Noordzorgteam onderzocht zou worden, eerst iets over wat voor soort casussen zich nu het best leent voor een socratisch gesprek. In verband hiermee geef ik nog eens weer wat de functie van een casus is. De kern van het socratisch gesprek is dat abstracte beweringen als 'bij samenwerking hoort goede afstemming'", algemene begrippen, ideeën en opvattingen geconcretiseerd dienen te worden. Van de deelnemers wordt voortdurend gevraagd om hun opvattingen te verduidelijken aan de hand van de casus. De casus is het enige gespreksonderwerp! Het is dus niet mogelijk om 'eromheen te praten' of 'erop los te kletsen'. Doordat elke deelnemer over dezelfde casus spreekt worden verschillen in opvatting sneller zichtbaar. Omdat de casus bovendien gedurende het hele gesprek het enige onderzoeksmateriaal blijft, wordt er in geval van meningsverschil steeds méér en dieper op de details van de casus ingegaan. Vaak zijn dat overigens details die in eerste instantie slechts bijzaak leken. Een goede casus voor een socratisch gesprek is:- persoonlijk
- concreet
- relevant
- afgesloten
- eenvoudig
Keuze van de casus
Aan het begin van het gesprek brengen de deelnemers hun casussen in waaruit zij er vervolgens een zullen moeten kiezen. Om die keuze te vergemakkelijken is het van belang dat de facilitator de deelnemers wijst op de hierboven genoemde criteria. Om er direct bij het inbrengen van een casus achter te komen of hij aan de criteria voldoet, kan de facilitator het volgende vragen.Een goede casus Persoonlijk . Wat was jouw eigen rol hierin? . Moest jij iets beslissen? . Heb je een afweging gemaakt? Concreet .Wat gebeurde er? .Wanneer was dat? .Wat deed je? .Wat was de aanleiding? .Hoe is het verder afgelopen? Relevant .Wat heeft jouw verhaal met de uitgangsvraag te maken? .Wat vond je van die handelswijze? .Wat is voor jou het belangrijkste element in het hele verhaal? Afgesloten .Hoe eindigt het verhaal? .Hoe is het afgelopen? Eenvoudig .Zijn er belangrijke dingen in het verhaal die je nog niet verteld hebt? naar boven
Het verhelderen van de casus
De eenmaal gekozen casus blijft gedurende het hele gesprek centraal staan, waarbij het uiteindelijk zal gaan om vragen als: Wat heeft dit nu te maken met samenwerking? Ging de samenwerking hier nu ver genoeg of niet? Wat is hier nu precies samenwerking? Maar voor een vruchtbare bespreking van zulke onderzoeksvragen moeten de deelnemers wel het feitelijke verhaal scherp voor ogen hebben. De eerste stap in het onderzoek is dus het verhelderen van de casus. Daarbij kunnen de deelnemers die informatie opvragen die zij relevant achten voor de uitgangsvraag, vragen over de (volgorde van) gebeurtenissen, over de rol van personen in het geheel, over wat zij concreet deden en zeiden, enzovoorts. Een eenvoudige procedure is hier: eerst vertelt de inbrenger van de casus het verhaal, liefst zonder onderbrekingen. Dat duurt doorgaans vijf tot tien minuten. Daarna kunnen de andere informatieve vragen stellen. In het gesprek met het directieteam van Noordzorg over de vraag hoe ver moet onze samenwerking gaan?"" besloot men om de casus van Piet van Zomeren te onderzoeken. Nadat hij zijn verhaal had gedaan en er vragen over waren gesteld hadden we de volgende informatie: naar bovenPiet van Zomeren is directeur van psychiatrisch ziekenhuis Bos en Heide, een van de zes instellingen binnen Noordzorg. Een jaar geleden heeft de overheid een nieuwe financiële systematiek voorgeschreven (nieuwe tarieven en andere producttyperingen). Na korte tijd kwam Piet erachter dat deze systematiek forse negatieve financiële gevolgen had voor zijn instelling. Navraag bij andere instellingen in de regio leerde hem dat die instellingen er juist op vóóruitgingen! Op de eerstvolgende vergadering van Noordzorg heeft hij dit ter bespreking ingebracht en er werd afgesproken om de begrotingssystematieken van de afzonderlijke instellingen eens te vergelijken. De resultaten zouden bij de volgende vergadering worden besproken. Enkele dagen voor deze tweede vergadering hoorde Piet van zijn financiële specialisten al wat het onderzoek had opgeleverd, namelijk dat alle instellingen binnen Noordzorg erop vooruit gingen, behalve Bos en Heide! Het werd hem ook duidelijk waar dit door kwam; voor enkele, voor Bos en Heide specifieke, diensten zou voortaan minder betaald worden. Hij zocht vervolgens contact met drie instellingen ('De Drie') die vergelijkbaar met de zijne waren. Daarbij bleek dat zij dezelfde problemen hadden. Daar ondervond hij steun. Hij besloot toen om op de komende vergadering zijn partners bij Noordzorg te vragen om steun bij zijn actie richting overheid. Wanneer hij die steun niet zou krijgen, dan zou hij voor samenwerking met 'De Drie' gaan. Deze strategie had hij van tevoren met zijn managementteam besproken. Zijn verwachting was dat als hij om steun zou vragen, de leden van Noordzorg voor zichzelf zouden kiezen. Nadat op die vergadering de verschillende begrotingssystematieken waren besproken stelde hij zijn kwestie aan de orde. Hij zei dat hij "als het zo lag, meer had aan 'De Drie' dan aan Noordzorg". Daarop kwam niet veel respons. Vervolgens heeft Piet het contact met deze drie andere instellingen geïntensiveerd Hoe had dit nu met samenwerking te maken? naar boven
Faciliteren - motiveren tot vragen en luisteren
In de verhelderingfase moet duidelijk worden wat er nu precies speelde in de casus. Dat vraagt van de deelnemers dat zij vaardigheden beoefenen als 'vragen stellen' en 'luisteren', dat zij een dialooghouding aannemen in plaats van een discussiehouding. Dat gaat echter niet vanzelf. Deelnemers hebben namelijk nogal eens de neiging om meningen, ideeën en praktische tips naar voren te brengen, nog voor zij zich in de casus hebben verdiept.Bram (deelnemer): Je had het al in het beginstadium op de vergadering moeten inbrengen. Facilitator (F): Wat bedoel je met "het"? Wat had Piet op de vergadering moeten inbrengen? Bram>: Hij had meteen toen hij zag dat er een begrotingstekort was ons daarvan op de eerstvolgende vergadering op de hoogte moeten brengen. Dan hadden we misschien samen wat kunnen ondernemen. F: Piet, heb jij dat overwogen, om het op de eerstvolgende vergadering in te brengen? Piet: Nee. Ik had zo mijn bedenkingen bij de competentie van degene die bij ons de begroting had doorgerekend. Ik had ook wel redenen om te veronderstellen dat er bij ons op de financiële afdeling iets fout zat. Ik wilde niet de vuile was buiten hangen. F (aan Bram): Gegeven die situatie, vind je dan nog dat Piet zijn problemen op de eerstvolgende vergadering in had moeten brengen? Bram: Ja, nee, kijk als dat de situatie was, dan niet natuurlijk. F: Waarom zou je dat in deze situatie dan"natuurlijk" niet doen? Wanneer de facilitator de deelnemers niet tot een onderzoekende houding weet te verleiden, kan het gesprek al snel verzanden in abstracte discussies die niets met de casus hebben. Het is de taak van de facilitator om vragenderwijs de aandacht op de casus te richten. Door vragen te stellen kan hij misplaatste tegenwerpingen en bedenkingen 'ombuigen', zodat er informatie op tafel komt die van belang is voor de beantwoording van de uitgangsvraag. In ons gesprek bijvoorbeeld zei Bram, een van de deelnemers, tegen Piet: "Je had het al in het beginstadium op de vergadering moeten inbrengen". Dat is geen vraag, laat staan een informatieve. Bram vond kennelijk dat Piet op enig moment iets anders had moeten doen. En daar zal hij wel zijn redenen hebben, maar het kan zijn dat die redenen geen enkel snijden in de casus. In deze, nog informatieve fase van het gesprek is het raadzaam dat de facilitator zulke uitspraken op de een of andere manier 'tegenhoudt'. Het meest leerzaam is het om dat vragenderwijs te doen. Het uitvaardigen van een verbod (bijvoorbeeld: "in deze fase mag je alleen vragen stellen, anders niet") is niet stimulerend en bovendien staat zo'n autoritaire interventie haaks op de kern van de socratische methode. De facilitator dient te laten zien hoe het gesprek meer voortgang en diepgang krijgt door te luisteren en te vragen. Hij moet het als het ware voortdurend voordoen. naar boven
Het uitschrijven van de casus
Na deze verhelderingfase is de volgende stap: het uitschrijven van het verhaal op flip-over. Dat heeft de volgende doelen. Ten eerste wordt het verhaal er mee ingedikt, de overbodige verhaallijnen verdwijnen zodat de deelnemers zich kunnen concentreren zich op díe gebeurtenissen in het verhaal die op dat moment relevant lijken voor de uitgangsvraag. Bovendien ontstaat er met het uitschrijven een gemeenschappelijk verhaal. Op die manier wordt voorkómen dat iedereen zijn eigen casus bij elkaar gaat zitten fantaseren. Een ander belangrijk doel is om de inbrenger van de casus te 'dwingen' de zaken goed 'onder woorden' te brengen. Dat is vaak niet eenvoudig, maar het is een belangrijk deel van het werk in een socratisch gesprek - gedachten, gevoelens, overtuigingen en fundamentele opvattingen zo onder woorden brengen dat zij (ook) voor anderen begrijpelijk zijn. Het moment waarop begonnen kan worden met het uitschrijven van de casus is relatief eenvoudig aan te geven. Dat is namelijk wanneer er verschil van mening begint te ontstaan over hoe het onderzoeksthema in de casus een rol speelt, op het moment dat 'conceptuele' discussie de kop begint op te steken. Men gaat dan bijvoorbeeld bespreken of de samenwerking nu wel of juist niet ver genoeg ging, of de inbrenger van de casus niet iets anders had moeten doen, enzovoort. Wanneer het gesprek die kant op gaat hebben de deelnemers blijkbaar voldoende informatie om het conceptuele onderzoek in te gaan. Meestal is dit na een half uur tot een uur. In het gesprek met het Noordzorg-team werd de casus na de verhelderingfase als volgt op flip-over uitgeschreven.Vanuit de begrotingsdiscussie binnen Bos en Heide ontstond zicht op de omvang van het begrotingstekort van Bos en Heide. Ik twijfelde aan mijzelf (ik kende de materie niet en degene die de materie wel kende gaf mij geen helder antwoord). Ik begon ook te twijfelen aan de deskundigheid van Bos en Heide op dit terrein. Ik ging bij collegae langs (binnen en buiten de regio) om te controleren of zij hetzelfde probleem hadden. Ik kreeg wisselende antwoorden. Ik heb het bij Noordzorg op de agenda gezet. Er werd toen besloten om bedrijfsvergelijkingen te laten maken. Een paar dagen voor de volgende vergadering kregen we de overzichten en die heb ik met ons hoofd Financiën besproken. Op de vergadering heeft elk hoofd Financiën een presentatie gegeven. De verschillen werden duidelijk en verklaarbaar. Toen ben ik begonnen te vertellen wat mijn strategie zou zijn, namelijk dat "als wij het niet eens worden zal ik kijken of ik de zaak samen met 'De Drie' kan gaan bevechten". Er waren wat ongemakkelijke reacties ("tsja&,tsja&"," ja, het is wel problematisch&", "ik heb dankzij dit mijn hele tekort weggewerkt"). Ik zei dat ik dat snapte en zei dat ik vastgelegd wilde hebben dat ik gezien die conclusie (weinig behoefte hebben om de systematiek aan de orde te stellen) mijn eigen strategie zou volgen. Snel daarna ben ik met een van 'De Drie' in contact getreden. Ik koos ervoor om niet de vuile was van Bos en Heide buiten te hangen, omdat dat te veel over een collega zou zeggen. De manier waarop er ter vergadering werd gereageerd had ik verwacht: ik was er al voor 80 % zeker van. Toen er werd gereageerd zoals er werd gereageerd werd mijn beeld bevestigd. Ik koos toen snel voor mijn strategie.
Faciliteren - aandachtspunten bij het uitschrijven van de casus
Bij het uitschrijven van de casus, maar ook wanneer in het verdere gesprek uitspraken van afzonderlijke deelnemers worden opgeschreven, moet de facilitator enkele zaken goed in het oog houden. De beschrijving moet zo concreet mogelijk zijn. Enkele passages hierboven illustreren wat hiermee wordt bedoeld: . Er waren wat ongemakkelijke reacties ("tsja&,tsja&"," ja, het is wel problematisch&", "ik heb dankzij dit mijn hele tekort weggewerkt") . Toen ben ik begonnen te vertellen wat mijn strategie zou zijn ("als wij het niet eens worden zal ik kijken of ik de zaak samen met 'De Drie' kan gaan bevechten"). Pas de toevoegingen tussen haakjes maken duidelijk wat Piet bedoelde met "ongemakkelijke reacties" en "vertellen wat mijn strategie zou zijn". Op die manier komen we aan de weet wat er nu precies werd gezegd tijdens de vergadering. Wanneer de facilitator daar niet naar vraagt (Wat waren dan die ongemakkelijke reacties? Wat vertelde je over je strategie?) komt zulke informatie vaak niet boven tafel. De beschrijving moet bestaan uit grammaticaal correcte taal: zinnen met een kop en een staart. Losse woorden, een puntsgewijze opsomming of een opeenhoping van een handjevol begrippen zijn beslist onvoldoende. Van losse woorden is nu eenmaal niet duidelijk waar ze naar verwijzen. Ze zeggen niets, en dus kan ieder er het zijne bij denken. Het is niet de bedoeling dat de facilitator opschrijft wat hij van het verhaal begrepen heeft, of wat hij relevant vindt. De inbrenger van de casus bepaalt hoe een en ander wordt opgeschreven. Het is zijn casus, dus het moet zo geformuleerd worden dat het spoort met zijn beleving. De casusbeschrijving is afgerond wanneer de inbrenger van de casus aangeeft dat voor hem alle relevante informatie er staat en wanneer het voor de andere deelnemers een begrijpelijk verhaal is. naar boven4.3 Antwoorden op de uitgangsvraag
Na het uitschrijven van de casus wordt onderzocht welke standpunten de deelnemers innemen. Zij hebben het verhaal van Piet gehoord, maar wat is nu het verband tussen dat verhaal en de uitgangsvraag? Wat is in dit concrete geval het antwoord op de uitgangsvraag? Ging de samenwerking hier ver genoeg? Of had die juist verder moeten gaan? In deze fase gaat het erom dat de deelnemers een uitspraak doen waarin de begrippen die in de uitgangsvraag centraal staan worden toegepast op de casus. Aan zulke uitspraken wordt zichtbaar wat samenwerking voor hen betekent. Als er dan verschillen of tegenspraken blijken te zijn, dan kunnen de argumenten voor de ene of de andere zienswijze verder worden onderzocht. Aldus worden de verschillende posities geëxpliciteerd. Verderop ga ik in op de argumenten, we concentreren ons nu even op de standpunten. Het formuleren van een uitspraak over de samenwerking in een casus als die van Piet lijkt misschien eenvoudig. In praktijk echter is het voor deelnemers al een hele opgave om zich überhaupt op de casus te concentreren. Het is makkelijk om mooie, algemene boekenwijsheden over samenwerking te berde te brengen, maar wanneer er wordt gevraagd om eens te laten zien hoe die inzichten van toepassing zijn op de casus wordt het vaak heel stil. Daar zijn verschillende redenen voor. Ten eerste is het gewoon niet altijd eenvoudig om de eigen zienswijze op een praktijkcasus adequaat te verwoorden - het doet een groot beroep op het eigen denk- en waarnemingsvermogen. Maar bovendien maakt iemand zich kwetsbaar met het verwoorden van een persoonlijk oordeel. Dat kan leiden tot beschuldigingen van domheid, kortzichtigheid of wat al niet. En daar zit niet iedereen op te wachten.Faciliteren - hoe verder na de uitschrijving van de casus? De fase van het formuleren van antwoorden kan op verschillende manieren worden ingegaan. Wat daarbij de meest gepaste is hangt af van de ervaring van de deelnemers, de beschikbare tijd, de doelstelling van het gesprek en de ervaring van de facilitator. Ik geef hieronder enkele mogelijkheden. De verschillen bestaan er voornamelijk in dat de ene manier meer houvast geeft aan de deelnemers (en de facilitator!) dan de andere. In het algemeen geldt dat hoe meer houvast de facilitator biedt, hoe minder diepgaand het onderzoek is, omdat deelnemers het geboden houvast vooral gebruiken om aan de oppervlakte te blijven en zo het hoofd boven water te houden. Mogelijkheden na het uitschrijven van de casus. De facilitator: - vraagt aan de inbrenger van de casus: "Kun je een uitspraak formuleren die ongeveer zo begint: 'De samenwerking ging hier ver genoeg op het moment ...'" Of: 'De samenwerking ging niet ver genoeg toen...'? - vraagt aan de inbrenger van de casus: "Wat is jouw antwoord op de uitgangsvraag in deze casus?" - vraagt aan de inbrenger van de casus: "Kun je formuleren wat voor jou het verband is tussen de casus en de uitgangsvraag?" - vraagt alle deelnemers om voor zichzelf een antwoord op een van de drie bovenstaande vragen op te schrijven. Vervolgens schrijft hij van elke deelnemer het antwoord op flip-over. - vraagt aan alle deelnemers om hun antwoord op een van de drie bovenstaande vragen op een flip-overvel te schrijven. Vervolgens wordt alles opgehangen. - vraagt niets specifieks, maar stelt een minimale vraag als: En nu? Wat moeten we nu onderzoeken? - vraagt of zegt helemaal niets. Hij doet er het zwijgen toe en wacht tot een deelnemer iets vraagt of zegt. naar boven
De antwoorden bij Noordzorg
In het gesprek met het directieteam van Noordzorg verliep een en ander als volgt. Als facilitator koos ik ervoor om in eerste instantie alleen aan Piet te vragen om een uitspraak te doen. De casus leek mij nogal complex, zodat het noteren van vijf of zes antwoorden op flip-over het onderzoek er niet overzichtelijker op zou maken. Bovendien maakte Piet de indruk dat hij nogal zoekende was in zijn eigen casus. Er waren allerlei aspecten aan het verhaal waar hij een mening over had en hij gaf die ook voortdurend. Maar onze uitgangsvraag had betrekking op één bepaald aspect van de casus, namelijk samenwerking. De reden om het gesprek met elkaar aan te gaan was immers dat men daar allerlei vragen over had. Ik koos daarom voor een wat sturende interventie en vroeg aan Piet of hij een uitspraak kon formuleren die ongeveer begon met: "De samenwerking ging hier ver genoeg op het moment& of niet ver genoeg toen &.". Dat was niet eenvoudig voor hem, maar met hulp van de andere gespreksdeelnemers lukte het hem uiteindelijk om zijn zienswijze als volgt te verwoorden:1. Ik concludeerde uit het instemmen en murmelen (tsja...tsja) dat er op dit punt geen samenwerking mogelijk was. (Piet) Aan deze uitspraak vallen een paar dingen op. Ten eerste wordt er niets gezegd over de vraag of de samenwerking nu wel of niet ver genoeg ging. Piet zegt iets over samenwerking in de casus, namelijk dat die volgens hem niet mogelijk was, en over hoe hij dat constateerde, maar over de waardering die hij toekende aan het 'instemmen en murmelen' zegt hij niets. Evenmin is duidelijk of hij het terecht vond dat de andere aanwezigen op de vergadering de samenwerking op dit punt afhielden. Maar wat nog het meest in het oog springt: het is niet bepaald een spectaculaire uitspraak. Je zou verwachten dat een directeur van een psychiatrisch ziekenhuis tot steviger uitspraken in staat was. Welnu, daar was Piet ook wel toe in staat, maar de methodiek van het socratisch gesprek stelt nu eenmaal als eis dat elke uitspraak betrekking heeft op déze casus en dat elke uitspraak een welgevormde zin is. Daardoor worden deelnemers gedwongen om hun gedachten, gevoelens en waarderingen weer te geven in het medium van de redelijkheid, in grammaticaal welgevormde taal. En dan blijkt dat de werkelijkheid vaak weerbarstig is, dan moet er lang gezocht worden naar de juiste woorden. Het is van belang dat een facilitator zich dit realiseert - voor deelnemers kan het moeilijk zijn om een überhaupt begrijpelijk antwoord te geven op de vraag. De facilitator moet los zien te komen van het idee dat er een 'goed' of 'diepzinnig' antwoord gegeven moet worden. Het enige wat telt is dat degene die het antwoord geeft, het ook van harte onderschrijft. naar boven Het verband tussen zijn verhaal en de vraag "Hoever moet onze samenwerking gaan?" verwoordde Piet dus als:
1. Ik concludeerde uit het instemmen en murmelen (tsja...tsja) dat er op dit punt geen samenwerking mogelijk was. (Piet) Op mijn vraag hoe de andere gespreksdeelnemers vonden dat het met samenwerking in de casus gesteld was, nam Bas het woord. Hij maakte uit het verhaal iets heel anders op dan Piet. Volgens hem was het zo dat Piet "zijn strategie al vóór de vergadering klaar had en dat hij op de vergadering alleen maar behoefte had aan een excuus om zijn heil elders te zoeken. Hij had allang besloten om voor de begrotingsproblemen samenwerking te zoeken met 'De Drie', in plaats van met de partners in Noordzorg". Volgens Bas was het dus niet zo dat Piet constateerde dat er geen samenwerking mogelijk was, hij was daar juist vanuit gegaan! Dit zorgde voor verbaasde blikken, onder andere bij Saskia, die het met Piet eens was. "Het begrotingsprobleem van Piet", zo legde zij uit, "was toch bekend was bij de andere leden van het directieteam? Hij had het zelf nota bene ingebracht! En de enige reactie van de anderen was wat gemurmel... maar ze staken geen hand uit!" Dat kon je volgens Saskia toch wel opvatten als een weigering om op dat punt tot samenwerking over te gaan. Daarna mengde Piet zich ook weer in het gesprek. Hij richtte zich tot Bas en zei: "Ja, kijk, het punt was dat ik die reactie op de vergadering wel had verwacht. Precies om die reden had ik mijn strategie al voorbereid, want er moest toch wat gebeuren". "Ja", zei Bas, "maar dat is toch hetzelfde als wat ik zeg! Jij had alles al voorbereid. Die reacties pasten gewoon in jouw plannetje. Jij zocht of wilde op dat punt niet echt samenwerking!" De sfeer van het gesprek begon nu wat stekelig te worden, er werd harder gepraat en met armen gezwaaid. Piet voelde zich aangevallen door Bas en Bas snapte niet waar Piet zich over opwond - ze zeiden toch min of meer hetzelfde? Om de situatie wat overzichtelijker te maken besloten we om de zienswijzen van Bas en Saskia maar eens op te schrijven. Na een minuut of tien stonden de volgende twee uitspraken op flip-over:
2. Piet was blij dat de deelnemers aan de vergadering maar wat murmelden. Dat verschafte hem het excuus om zijn eigen plan te trekken, om op dit punt niet samen te werken. (Bas) 3. De samenwerking ging niet ver genoeg toen de aanwezigen op de vergadering niet ingingen op het verzoek van Piet (Saskia) Wat voor opvattingen zaten daar nu achter? In het verdere verloop van het gesprek werd deze tegenstelling, tussen 1 en 3 aan de ene kant en 2 aan de andere kant, het centrale onderwerp. Vervolgens werden de verschillende argumenten geëxpliciteerd en op geldigheid onderzocht. Voordat ik deze gespreksfasen beschrijf, eerst enige opmerkingen over de taak van de facilitator in de fase van het inventariseren van de verschillende standpunten en argumenten.
Faciliteren - verschil tussen psychologisch en filosofisch onderzoek Een belangrijke taak van de facilitator is ervoor te zorgen dat het onderzoek filosofisch blijft. Het is belangrijk hierbij even stil te staan. Het komt in een socratisch gesprek nogal eens voor dat deelnemers zich gaan bezig houden met psychologische vraagstukken of met het oplossen van problemen. Maar dat is niet waar het om draait, er hoeft niet te worden gezocht naar de oorzaken van iemands gedrag of naar de oplossing voor zijn of haar probleem. Het gaat in filosofisch onderzoek om de redenen die iemand heeft voor een bepaalde zienswijze, om de argumenten die iemand geeft ter ondersteuning van zijn uitspraken. Neem bijvoorbeeld een fragment uit het gesprek van hierboven, waarin Piet zei: "Ik had zo mijn bedenkingen bij de competentie van degene die bij ons de begroting had doorgerekend. Ik had ook wel redenen om te veronderstellen dat er bij ons op de financiële afdeling iets fout zat. Ik wilde niet de vuile was buiten hangen". Het kan heel goed gebeuren dat er na zo'n uitspraak vragen worden gesteld als: "Waarom heb je er zo'n moeite mee om de vuile was buiten te hangen?", "Waarom ben je bang om in het directieteam je eigen tekortkomingen toe te geven?". Dat kan vervolgens leiden tot nog meer vragen van hetzelfde genre, resulterend in een (quasi-)psychologisch onderzoek. Zulke vragen zijn overigens vaak goed bedoeld -men probeert de inbrenger van de casus te helpen, hem te laten inzien dat hij te hoge of te lage eisen stelt, hem tips te geven voor de toekomst, enzovoort. Dat is lovenswaardig, maar het is, zoals gezegd, niet het doel van een filosofisch onderzoek. De vragen waar het om draait zijn: wat was het, wat Piet op de vergadering deed, was dat samenwerken? En wat deden de andere teamleden op die vergadering, was dát samenwerken? Ging dat ver genoeg of juist niet? Het is de taak van de facilitator om daar (vragenderwijs) de aandacht op te richten. naar boven