Wilt u gestoord worden?
Diagnose, anamnese, elenchus
© Hans Bolten en Kristof Van Rossem
1 Vooroordelen?
2 Een veelbelovend begin?
3 Een onderbreking
4 Een onderzoek?
5 Het einde van een onderzoek?
6 Antwerpen, 28 februari 2003
Literatuur
Wanneer men de dialogen van Socrates leest, dan heeft men
het gevoel: wat een verschrikkelijke tijdverspilling! Waartoe
deze argumenten, die niets bewijzen en niets duidelijk maken? (Wittgenstein)
Ja, met die trant van prijzen is het uit!: die krijgt ge van mij niet te horen. Ik zou het trouwens niet kunnen. Wel ben ik bereid de waarheid te zeggen, als gij dat wilt, maar op mijn manier, niet naar uw trant: ik wens me niet belachelijk aan te stellen! (Socrates in: Plato, Symposium 199a)
1 Vooroordelen?
Met dit artikel betogen wij dat de facilitator van een zich niet buiten de inhoud van het gesprek kan houden en dat ook helemaal niet behoort te doen. Verder zullen wij laten zien dat het goede gebruik van gespreksregels niet bestaat in het 'hanteren' van die regels, maar in het 'belichamen' ervan. En tenslotte: er valt niks wezenlijks te schrijven over hoe een socratisch gesprek gefaciliteerd moet worden. Wilt u nog meer? Dan geven we enige toelichting.
Een socratisch gesprek is, voor het geval u het nog niet wist, een filosofisch onderzoek waarbij de hoofdvragen zijn, primo: 'welke opvattingen en overtuigingen hebben de deelnemers feitelijk?' en, secundo: 'welke van die opvattingen en overtuigingen zijn 'waar' of 'juist'? Definities en (ethische of ontologische) regels staan dus niet aan het begin van het onderzoek, maar, in het gunstigste geval, aan het eind. Een aardige vraag is dan natuurlijk hoe we de regels en definities moeten begrijpen die bij de socratische gespreksmethodiek zelf horen! Die gaan immers aan elk feitelijk socratisch gesprek vooraf (of ze nu worden medegedeeld of niet)! Voor een antwoord op die vraag is niks minder vereist dan een filosofische doordenking van wat het betekent om facilitator te zijn.
Deze vraag raakt waar het voor ons in een filosofisch onderzoek om draait: zelfkennis en zelfreflectie. Om maar eens stevig in te zetten: een socratisch gesprek waarbij de deelnemers niet op de een of andere manier tot (meer of minder) zelfkennis zijn gekomen, waarin zich geen zelfreflectie heeft voorgedaan, zo'n gesprek is onder de maat! Het faciliteren van een socratisch gesprek in optima forma is dus niet het uitvoeren van een 'rol', waarbij hij, al dan niet met gevoel voor de situatie, een set voorgegeven regels hanteert, of in ieder geval toeziet op de naleving ervan. Integendeel, het is een 'performance', een daad waarmee de filosoof (of hij dat nu weet of niet) zijn hele hebben en houden op het spel zet om zijn antwoord op de onderzoekskwestie te laten zien . Een goede facilitator is hierin zelfreflexief, hij zal zich steeds afvragen hoe hij zich in het gesprek moet opstellen om zijn antwoord op de uitgangsvraag vorm te geven.
En alsof dit allemaal nog niet genoeg is volgt hieruit ook nog het een en ander voor de manier waarop we over deze materie schrijven. Immers, als wij ons ook daarin zelfreflexief willen opstellen, dan kan ook het schrijven niet bestaan in het volgen van -, maar in het vorm geven aan regels. Op die manier wordt het schrijven een onbeschrijflijke 'performance'. Maar zoals eigenlijk al het bovenstaande is ook dit oud nieuws - Plato bijvoorbeeld geeft zijn lezers bij voortduring de boodschap dat er niet staat wat er staat.
Maar, beste lezer, het leukste komt nog! Wij kunnen ons namelijk vergissen! Of dat zo is zult u moeten uitmaken - ons werk houdt ergens op. Wat? Het is al klaar! Maar dat van u begint net. Want, het is natuurlijk maar schijn dat wij tegen u spreken. Wij zijn elders. Misschien liggen we op het strand, lopen ergens te lanterfanten, kijken een geliefde in de ogen, of wat dan ook. Maar u bent aan het lezen. Dat staat vast! Waarom eigenlijk? Omdat het uw gewoonte is om eenmaal aangeschafte boeken te lezen, van kaft tot kaft? Omdat u niets beters te doen heeft? Serieus, wat wenst u? Wat is uw wens? Wat hoopt u dat dit artikel u gaat brengen? Wijsheid? Vermaak? Inzicht? Stof tot nadenken? En? Schiet het al een beetje op? Bent u al wat wijzer? Vermaakt u zich? Heeft u al wat inzicht? Is er al stof tot nadenken? Hoe stelt u zich trouwens voor dat uw wensen worden vervuld? Door gewoon verder te lezen? Wat gebeurt er wanneer er gelezen wordt? Let wel: u bent aan het lezen, dat staat vast, vergeet dat niet! Zijn daar regels voor, voor het lezen? Wat is schrijven? Moeten schrijvers de wens van de lezer respecteren? Erop ingaan? Wat is uw wens? Denk na, en lees. Lees goed! Het is tijd geworden om te werken...
Terpsio: Ja, en het was blijkbaar waar, wat hij (Socrates)
zei. Maar waarover liep dan dat onderhoud? Zoudt gij in staat
zijn het na te vertellen?
Euclides: God neen! Toch zo niet, uit het hoofd. Maar zo gauw
kwam ik niet thuis of ik heb mijn herinneringen opgeschreven, en
naderhand heb ik dan op mijn gemak mijn geheugen opgefrist en
alles opgetekend. Daarbij nog, telkens als ik in Athene kwam, heb
ik Socrates ondervraagd over wat ik me niet meer herinnerde, en,
weer thuis, zette ik me aan het verbeteren. Zodat ik zo goed als
alles wat er gezegd werd op schrift heb. (...) Kijk, Terpsio,
hier hebt ge het boek. Ik heb het gesprek op volgende wijze
opgeschreven: niet in verhalende vorm, zoals Socrates mij het
verhaal deed, maar in dialoogvorm zoals hij zich onderhield, naar
hij zei, met de deelnemers aan het gesprek. En dat waren, naar
hij me zei, Theodorus, de landmeter, en Theaetetus. Ik heb in
mijn opstel die vervelende tussenformules willen vermijden, die
eigen zijn aan een verhaal: b.v. 'en ik bevestigde', 'en ik zei'
om aan te duiden wanneer Socrates spreekt, of 'hij stemde ermee
in', 'hij was het er niet mee eens' wanneer het een andere
spreker betreft. Daarom heb ik mijn schrift opgesteld alsof
Socrates rechtstreeks met de anderen praatte, en heb ik alle
formules van dien aard eruit geweerd.
Terpsio: Maar daar is niets op tegen, Euclides.
Euclides: Komaan, knaap, neem het boek en lees (Plato,
Theaetetus, 142a-144c).
2 Een veelbelovend begin?
Op dertig april van het jaar tweeduizend stonden we 's avonds
om een uur of zes op de bovenverdieping van een grote,
middeleeuwse lakenhal in Brugge. We hadden overdag met een groep
van elf deelnemers een socratisch gesprek gehad en stonden wat na
te praten. De volgende dag zouden we met een andere groep een
socratisch gesprek hebben. Rondom ons was het een drukte van
belang: honderden mensen, 'dressed for the occasion'. Allemaal
deelnemers aan een internationaal congres& van
tandartsen!
Hout, balkenpartijen, heraldiek. Een mooie omgeving voor een
gilde van tandheelkundigen. Her en der technische stands. Veel
roestvrij staal, PowerPoint en glimlachende dames. Gebitten van
twintig keer ware grootte en allerhande apparatuur die in de
middeleeuwse omgeving niet misstond. Muziek, rumoer, rennende
kinderen, onoverzienbare hoeveelheden eten en drank. Plotseling
muziek! Fanfaremuziek. Wat? Een compleet fanfareorkest marcheerde
de zaal binnen! Dat, zo werd ons verteld, zou ons begeleiden naar
de uitspanning waar het ongetwijfeld overdadige diner zou
plaatsvinden. Of we maar wilden volgen... Ja, als socraticus kom
je nog eens ergens!
De tandheelkundigen hadden veel belangstelling voor de
socratische gesprekken. De een wilde eens zien wat dat nu precies
inhield, de ander wilde weten of de methode bruikbaar was voor
intervisiebijeenkomsten. Sommigen deden mee uit filosofische
bevlogenheid, anderen wilden gewoon eens iets anders dan een
doorsnee technische workshop. Daar stond het congres immers bol
van. Wensen te over dus, en een veelzijdige belangstelling voor
de socratische attractie. Er stond bovendien nog een mooi loon
tegenover.
Zoiets schijnt de god in mijn persoon wel op de stad gezet
te hebben, iemand die maar niet moe wordt de hele dag overal neer
te strijken en u, ieder van u, wakker te houden en te bepraten en
te berispen. Een ander iemand van dat slag zult u niet
gemakkelijk krijgen, mannen! Heus, als u naar mij wilt luisteren,
dan houdt u mij in leven! (Apologie, 30d-31a)
3 Een onderbreking?
De volgende ochtend hadden we een socratisch gesprek over de
vraag 'Wanneer behoor je niet in te gaan op de wens van een
patiënt?'. Kristof begeleidde, Hans zorgde voor de
verslaglegging. De groep bestond uit twaalf tandartsen (dachten
we) .Vanwege de korte duur, zes uur, waren er tijdens de
voorbereiding al enkele voorbeelden besproken. Er was er
één geselecteerd: het verhaal van Eddy. Hij
vertelde het volgende.
Een tijdje geleden, op kerstavond vorig jaar, zat ik om tien uur
's avonds met mijn vrouw en kinderen een beetje feestelijk te
eten, heel lekker (ik had het zelf klaargemaakt). Op een gegeven
moment ging de deurbel. Ik dacht dat het misschien de buren
waren, die komen wel vaker zomaar aanwippen. Afijn, mijn vrouw
doet open. Komt ze even later terug en zegt dat er een
patiënte met tandpijn aan de deur is! Dat zul je altijd
zien! Precies op die momenten komen ze je lastig vallen. Maar
goed, ik ging naar de hal en zag Carine staan, een patiënte
van mij. Ze had een man bij zich. Wel snotverdomme! Een maand
geleden had ik haar nog behandeld en tegen haar gezegd dat ze nog
cariës had! Ik had haar zelfs gevraagd of ze niet een nieuwe
afspraak wilde maken. Ja, ze zou nog eens bellen, zei ze, maar
dat heeft ze dus nooit gedaan. En ik zei haar toen ook al dat de
feestdagen voor de deur stonden en dat ik niet graag zou hebben
dat ze dan kwam storen. Maar nee hoor! Niet gebeld, niet
behandeld, en nu aanbellen! "Ik heb verschrikkelijke tandpijn!",
zei ze. "Ja, ze heeft echt pijn", zei haar man. Alsof dat wat
hielp!
Kijk, ik ben tandarts, dus ik help mijn patiënten, ook als
ze 's avonds aanbellen met kiespijn. Als iemand plotseling
vreselijke pijn krijgt, dan is dat gewoon een urgentie. Maar bij
die Carine was dat niet zo! Ik had haar een maand van tevoren
toch al gezegd dat zij nog geholpen moest worden! Ze was toch
intelligent genoeg om te begrijpen dat gaatjes betekenen:
tandpijn, en dat tandpijn betekent: tandarts! Moest ik daar nu
het etentje met mijn gezin voor onderbreken, op kerstavond? Als
andere patiënten dat zouden horen kon ik voortaan beter in
mijn spreekkamer gaan zitten eten.Om kort te gaan, ik heb ze nog
eens verteld wat er gebeurd is in november, dat ik haar had
verteld dat ze niet moest komen storen op de feestdagen. "Je hebt
voldoende tijd gehad om je te laten behandelen", zei ik. Ging ze
nog dreigen ook! "Als je me niet helpt", zei ze, "dan kom niet
meer bij jou". Pfoe! Maar ja, het was wél een feestdag.
Niet dat ik katholiek ben, hoor, maar ik besloot om haar toch
maar een pijnstiller te geven. Ik zei dit tegen haar en haalde de
pijnstillers uit mijn schuif. Ze aarzelde. Ik zag haar denken. Ze
dacht: "Jij wilt er vanaf zijn. Jij gaat mij niet behandelen, dus
ik wil die pijnstillers niet. Maar het is kerstavond, dus ik vind
misschien niemand anders meer. Laat ik ze maar aannemen". En ja
hoor, zwijgend nam ze mijn pijnstillers aan. Nou, en toen heb ik
haar natuurlijk buiten gelaten. Een opluchting. Dat probleem was
opgelost. Ik kon weer rustig gaan eten. Verder heb ik daar niet
meer over nagedacht.
Callicles: Kom, luister toch naar me (Socrates), stop met
dat discussiëren en leg je toe op de kunst van de praktijk.
Leg je toe op iets waarmee je een verstandige indruk maakt en
laat aan anderen die subtiele of ik het nu kletspraat moet noemen
of onzin over, waardoor je zult wonen in een leeg
huis.(Plato, Gorgias, 486a-c).
4 Een onderzoek?
We waren meteen enthousiast die ochtend. Dit was een mooi,
interessant, en leuk verhaal om onze casus in te onderzoeken. En
het was nog waar gebeurd ook (dat zei Eddy toch)! We waren er
klaar voor. Ik, Kristof, voor de flap, Hans achter de laptop en
de twaalf tandartsen rond de tafel. Toen ik Eddy bij de aanvang
nog eens vroeg om helder de reden aan te geven waarom hij vond
dat hij niet op Carines wens behoorde in te gaan, zei hij : "Ik
behoor hier in dit voorbeeld niet in te gaan op de wens van
Carine 'ik wil behandeld worden', omdat ik haar wens onredelijk
vind, d.w.z. ze luistert niet naar mijn argumentatie". Dit
verscheen op de flap.Toen vroeg ik de andere deelnemers waarom
zij vonden dat je al dan niet behoorde in te gaan op Carines
wens. Mijn inschatting was dat hierdoor een onderzoek over Eddy's
uitspraak mogelijk zou worden. Omwille van de overzichtelijkheid
had ik hen gevraagd om in tweetallen hun antwoord op deze vraag
op een flap te zetten.
Joris en Liesbet kwamen eerst aan bod. Joris gaf een hele rits
argumenten waarom zij vonden dat je enerzijds wel, anderzijds
niet behoorde te behandelen. Hij noemde diverse voors en tegens
van de een en van de andere handelswijze, en omschreef daarmee
volgens mij het dilemmakarakter van de situatie. Linksom of
rechtsom, zei Joris, zou hij iets inleveren dat hij liever niet
zou inleveren. Hij laat óf een mens in nood in de kou
staan op kerstavond, óf hij offert het samenzijn met
gezinsleden op diezelfde kerstavond op voor een opdringerige
patiënte die de gemaakte afspraken niet respecteert. Ik
vroeg: "Mooi, maar kan je nog eens zeggen of je Carine nu gaat
behandelen of niet en waarom dit al dan niet behoorlijk is?".
Toen zei Joris dat hij niet verplicht was om te gaan behandelen:
"hij was daar niet 'moreel' toe verplicht". Maar hij zou er wel
op ingaan.
Peter en Elisabeth dan. Zij onderschreven het standpunt van Eddy.
Zij vonden het terecht dat hij niet op de wens van Carine inging.
Een belangrijk argument voor hen was dat het hier niet ging om
een acute urgentie. Ze was immers verwittigd. Als daar wel sprake
van was geweest, zou dat de zaak voor hen veranderd hebben. Hun
opmerking was zeker en weloverwogen en klonk voor mij precies
zoals een diagnose tijdens een consultatie bij de ervaren
tandarts.
Toen gaf Marian haar visie. Volgens haar is enkel de opmerking
'ik heb pijn' bekend. Zij zou eerst willen weten wat de wens van
Carine is, vooraleer ze erop in zou gaan. Ze zei het volgende:
"Ik weet helemaal niet of die pijn uit de behandeling van
november voortkomt. Ik moet in ieder geval kijken waar die pijn
uit voortkomt. De vraag 'behoor ik in te gaan op de wens?',
betekent voor mij 'ga ik in op de wens van de patiënt?' Ik
vind het wel belangrijk om naar de patiënt te luisteren. Ik
wil weten wat de onderliggende vraag is achter de opmerking 'ik
heb pijn'. Ik ga erop in omdat ik de wens van de patiënt wil
kennen. Ik kan pas satisfactie geven aan de patiënt als ik
de wens van de patiënt ken".
Omdat het voor mezelf niet helemaal duidelijk was wat Marian
precies bedoelde en, aan de gefronste wenkbrauwen te zien, ook
niet voor heel wat deelnemers, vroeg ik: "Wie kan nog eens
herhalen wat Marian haar punt is?" Niemand reageerde, dus ik
vroeg: "Wat wil Marian hier zeggen? Waar gaat het bij haar om?"
Ik kreeg nog steeds geen antwoord. Zij zelf herhaalde dan nog
eens in andere woorden dat het haar niet duidelijk was wat
Carines wens is en dat ze dat eerst wilde weten. Toen zag ik het
helder: Marian twijfelde aan een gegeven in het voorbeeld,
namelijk de wens zelf! De rust van het dit moment bij mezelf
stond in schril contrast met de sfeer in de groep. De deelnemers
spraken door elkaar heen. Eddy zei: "Ik kan niet meer mee,"
waarop Rudi meteen: "Marian gaat de patiënte behandelen."
"Nee", zei Marian, "Ik luister gewoon naar de patiënte!"
Waarop Eddy opnieuw: "Marian ontwijkt de vraag, ze beweert niks!"
"Toch wel", riep Liesbet, "zij gaat behandelen!"
Het leek wel of ik de enige was die nog aandachtig luisterde!
Waarom al die herrie? Volgens mij had nog niemand echt begrepen
waar Marian het over had! Ik had nog geen antwoord gehoord op
mijn vraag om haar interventie samen te vatten. Ik zag hoe Piet,
Eddy, Peter en een paar anderen zich enorm begonnen op te winden.
Er werden bij de vleet oordelen geveld, door elkaar heen. Er werd
zelfs geroepen! Na een vijftal minuten werd de kritiek op de
persoon van Marian gericht. Piet verweet haar 'niet eerlijk' te
discussiëren en 'van een mug een olifant' te maken. En
volgens Eddy wist zij helemaal niet waarover zij het had.
"Marian", zei hij, "is parodontologe. Zij wordt niet met dit
soort situaties geconfronteerd!". Marian verweerde zich: "Ik heb
ook vijftien jaar als tandarts gewerkt en weet dus heel goed hoe
het er in de praktijk aan toe gaat!". "Wat is een
parodontologe?", vroeg ik (Waren dit dan niet allemaal
tandartsen?), "En wat wil je hier mee zeggen, Eddy?" Enkel
Liesbet, mijn linkerbuur, had mij gehoord en fluisterde me toe
dat dit 'tandvleesdeskundige' betekent.
Wat was er hier in godsnaam aan de hand? Ik had het 'gesprek'
gedurende een zevental minuten met verstomming (ja, zoals bij de
tandarts) gade geslagen. Toen het wapengekletter wat geluwd was,
stelde ik de deelnemers voor om even afstand te nemen. Ik vroeg:
" Wat is er volgens jullie precies gebeurd de afgelopen zeven
minuten?" Rudi zei dat er een aantal deelnemers bezig waren zich
"vast te graven in principes". Volgens hem werd er tussen Marian
en een aantal anderen een 'sluimerend conflict' uitgevochten.
Maar toen ik vroeg wat dat 'sluimerend conflict' dan wel was,
kwam er geen antwoord. Ik vermoedde enkele persoonlijke
voorgeschiedenissen waar ik niet van op de hoogte was. In plaats
van hier op door te vragen, wou ik de aandacht opnieuw richten
naar Marians nog steeds onopgehelderde interventie. Dus vroeg ik
om de verschillende 'principes' waar Rudi van sprak te benoemen.
Misschien bracht dit wat verheldering in de zaak.
Rudi antwoordde ontwijkend. "Het verband dat Marian legt", zei
hij, "is niet essentieel!" Ik voelde een stilzwijgend applaus van
meerdere collega's. "Over welk verband heb je het?" en "In welke
zin is dit niet essentieel?" Rudi opnieuw geïrriteerd. Nu
kwam ik zelf onder vuur te liggen. "Als hij", zei Rudi tegen zijn
buren, "niet zoveel vragen had gesteld, dan waren er hier niet
zoveel vragen bij gekomen!" Een collega sloot zich bij hem aan:
"We besteden nu al onze kostbare tijd aan dat muggenziften van
Marian. Ik had me wel iets anders voorgesteld bij een socratisch
gesprek!"
Al meer dan eens, nog tijdens ons gesprek, had Thrasymachus
geprobeerd aan het woord te komen, maar de omzittenden hadden hem
daarvan weerhouden, want ze wilden onze redenering tot het einde
toe aanhoren. Zodra we echter, na die laatste woorden van mij,
een pauze maakten, kon hij zich niet langer bedwingen. Hij dook
ineen als een wild dier vóór de sprong, en stormde
op ons af met de klaarblijkelijke bedoeling ons te verscheuren.
Zowel ik als Polemarchus stoven uit schrik van onze plaats op.
Hij brulde het ganse gezelschap toe: 'Wat is dit nu voor een
geleuter, Socrates, dat u beiden nu al de hele tijd bezig houdt?
En wat voor een naïef gedoe is dat, om zo, ieder om beurt,
tegen elkaar plichtplegingen te staan maken? Is het er u waarlijk
om te doen te weten wat rechtvaardigheid is, stel dan niet alleen
vragen, en stel er ook niet uw eer in ieder antwoord dat men u
geeft, te weerleggen. Ge weet het immers wel: vragen is
makkelijker dan antwoorden. Neen, geef gijzelf ook eens een
antwoord, en zeg eens: wat is uw bepaling van de
rechtvaardigheid? En kom nu niet aandraven met "het betamelijke"
of "het nuttige" of "het voordelige" of "het winstgevende" of
"het bevorderlijke"; zeg me duidelijk en precies wat ze volgens u
is. Want zulke kletspraat laat ik me door u niet opsolferen'. Die
woorden brachten me helemaal van streek. Zijn aanblik joeg me de
schrik op het lijf. Had ik hem niet eerder aangekeken dan hij
mij, ik zou mijn spraak verloren hebben, geloof ik. Nu, echter,
had ik hem het eerste aangekeken, toen, in de loop van onze
discussie, de furie in hem begon te varen. Zo was ik dan in staat
hem van antwoord te dienen. Ik nam dus het woord, al beefde ik
wel een beetje. (Socrates in: Plato, De Staat, I, 336b-e)
5 Het einde van een onderzoek?
'Marian is aan het muggenziften'. Het leek wel de beleving te
zijn van de hele groep, op Marian en mij na dan. Maar was dit ook
een bewering over wat er gebeurd was? Sloeg dat op Marians
interventie of had het 'muggenziften' ook betrekking op de vragen
die ik hierover gesteld had? Ik vroeg verduidelijking. Joris
verwoordde het als volgt: "Wij zijn allemaal verder gaan bouwen
op de veronderstelling dat die tandpijn gecorreleerd zou zijn aan
de vorige afspraak in november. Dat weigert Marian te
aanvaarden." Henk beaamde dit: "Zij weigert dat automatisme te
leggen." Ook Marian zelf beschouwde dit als een belangrijk punt:
"Eddy, Rudi en Piet zeggen dat de patiënte helemaal niet
hoeft te vertellen waar zij voor komt, dat zij dat zo wel weten.
Maar ik weet dat niet".
Het schuim op Eddy's lippen was verdwenen maar hij keek nog
steeds zeer sceptisch naar Marian en mij. Geen haar op zijn
deskundig hoofd twijfelde er aan dat Carine behandeld wilde
worden. Ik dacht bij mezelf: 'wat een zelfverzekerdheid! Die
bulkt van de vermeende kennis!' Maar toen gebeurde er iets
bijzonders: Marian vroeg hem rechtstreeks hoe hij dat zo zeker
wist. Eddy : "Ja, ik weet dat niet honderd procent zeker, maar
dat is niet belangrijk. Ze kwam elke keer al met zulke vragen. Ik
mocht dus effectief van de veronderstelling uitgaan dat het nu
ook weer zo was. Ik heb daar gegronde redenen voor. De
cariës die ik had geconstateerd en haar pijn op dit moment
zouden wel aan elkaar gerelateerd zijn". De sfeer was al iets
constructiever. Ik zag met genoegen hoe Eddy voor het eerst
zonder kwaad te worden de vraag van Marian beantwoordde.
Het punt van Marian leek nu voor de deelnemers duidelijker: Eddy
weet het namelijk 'niet honderd procent zeker'! Dat klonk in hun
oren zeker niet professioneel maar wel filosofisch. We zaten in
de goede richting. Er kwam van beide 'opponenten' bovendien een
soort toenadering. Marian zei: "Het gaat mij erom dat het
misschien geen verwittigde pijn is. Als het cariës is, dan
volg ik het verhaal van Eddy. Maar dat weet ik helemaal niet! Als
haar pijn niet gerelateerd is aan die cariës, dan is het een
urgentie!" Bij deze verduidelijking merkte Rudi nog bevlogen op:
"Dat is theoretisch juist, maar praktisch onhaalbaar. Het is
zelfs ethisch onjuist!" Op deze uitspraak werd verder niet in
gegaan maar ik vond ze zo mooi dat ik ze u niet wilde
onthouden.
Ook Eddy stapte van zijn paard. Hij zei dat hij het met Marian
eens was dat hij aanneemt dat Carine behandeld wilde worden. Met
wat moeite voegde hij eraan toe dat hij dat inderdaad niet zeker
wist. Toch mocht hij volgens hem effectief van deze
vooronderstelling uitgaan: "De patiënte wilde in de grond
wel behandeld worden!" (Ik dacht even snel: als hij zo doorgaat,
belandt ze daar inderdaad). Sterker nog, dat is een zeer gegronde
aanname volgens Eddy: "Ik heb het er met haar over gehad en zij
gaat daar niet op in. Dan kan ik er wel van uit gaan dat het haar
wens is om behandeld te worden!" Marian volhardde nog even in het
onderzoek: "Ja, maar Carine zegt: 'Als je me niet helpt, ga ik
naar een ander'. De onderliggende vraag is dus 'help mij'. En dat
kan van alles betekenen, bijvoorbeeld 'stuur mij naar een
collega', 'geef mij pijnstillers', of wat dan ook", waarop Eddy :
"Ja, maar zij zegt niks, dus ik ga er omgekeerd denkend vanuit
dat zij behandeld wil worden". Hier beweert Eddy dat hij
'omgekeerd' denkt! 'Dit is belangrijk', dacht ik, 'hier denkt
Eddy na over hoe hij denkt.' Dus ik vroeg: "Wat bedoel je met
'omgekeerd denken'?" Hij: "iemand die niet zegt dat zij niet
behandeld wil worden, die wil behandeld worden!" Deze aanname
werd verder niet meer onderzocht. De tijd was immers verstreken.
Ik stelde voor om vijf minuten pauze in te lassen en daarna de
dag te evalueren.
Maar uw tijd is nog niet verstreken! U leest, weet u nog?! Mogen
wij u iets vragen? Wat vindt u van dit gesprek? Was dit een
socratisch gesprek? Is het goed begeleid? Heeft u een antwoord op
deze vragen? Wilt u de antwoorden van de deelnemers weten? Wat
maakt dat uit? Heeft u niet genoeg aan uw eigen antwoord? Weg:Wat
maakt ons dat uit? Zijn uw wensen van belang? Behoren wij daar op
in te gaan?
Enfin, ik ging mijns weegs met de gedachte dat ik wijzer
was dan die man : geen van ons beiden - zo redeneerde ik -
schijnt iets waardevols te weten, maar hij meent iets te weten,
terwijl hij het niet weet; ik daarentegen weet het wel niet, maar
ik meen het ook niet te weten. In ieder geval schijn ik dus in
die ene kleinigheid wijzer te zijn dan hij, dat ik hetgeen ik
niet weet, ook niet meen te weten. Vervolgens ging ik op een
ander af, een van degenen die voor nog wijzer doorgingen dan die
eerste man. Mijn conclusie was weer dezelfde. En ook hem en vele
anderen maakte ik toen tot mijn vijanden. (Socrates in:
Plato, Apologie, 21d)
6 Antwerpen, 28 februari 2003.
Een mooi verhaal. Leuk..., en nog waar ook! Het staat hier als
het verhaal op de flappen in een socratisch gesprek. Maar wat is
nu de essentie? We geven toe dat we dat niet goed wisten. Dat
vraagt om een socratisch gesprek.
- Zeg Kristof, waar gaat het jou nu om met dat hele verhaal? Ik
vind het prachtig, en het is ook zoals het was, Maar wat wil je
daar nu mee zeggen
- Ja, kijk, Hans, het gaat om die hele commotie die was
ontstaan. Ik zag daar dingen gebeuren, dus ik ging vragen
stellen. Zo van: 'ja, wat is dat dan, dat muggenziften?', 'Wat
bedoelt Marian nu eigenlijk?', en meer van zulke dingen. Nu ja,
dat staat in de tekst. Het gaat mij om het belichamen van de
regel: 'laten uitspreken'. Daardoor ontstond vanzelf& Ik denk
dat als je dat zelf doet, als facilitator, dat als je die regels
existentieel&, dat er dan vanzelf een antwoord komt. Door
zelf die onderzoekshouding aan te nemen gebeurde er hier
iets.
- Er gebeurde iets?
- eh...doordat ik op die wens inga komt er een beweging, een
gebeuren in het gesprek waardoor de mogelijkheid ontstaat... Ik
wil dat er iets gebeurt in een socratisch gesprek... iets
anders..., iets ongewoons..., niet het ventileren van opinies
zoals de anderen.
- Dat gebeuren... maar wie ventileerde er volgens jou dan
opinies?
- Ha! Nu, eigenlijk iedereen zo'n beetje, behalve Marian. Dat
heb je toch zelf kunnen zien! Ze riepen allemaal maar wat! Dat
Marian zat te muggenziften, dat het flauwekul was wat ze
vertelde... Ik begreep niet waar dat over ging. Voor mij is niks
flauwekul voordat ik weet waar het over gaat. Dat waren allemaal
maar aannames, die helemaal niet onderzocht werden. Zo iemand als
Eddy, die zo zeker van zijn stuk is& Ik dacht: 'als er hier
niemand is die twijfelt&' Ik wilde een deelnemer valoriseren
die niet alleen maar iets wilde vertellen, maar die ook iets
wilde onderzoeken. Ik ging in op de wens van Marian, ik behoorde
dat ook te doen, omdat je dat niet zomaar kunt laten liggen, er
moet ruimte voor twijfel zijn.
- Kijk, daar hebben we die wensen weer! Daar heb je het nu al
vaak over gehad, en dat je op die wens behoorde in te gaan. Ik
heb mij eigenlijk steeds afgevraagd wat volgens jou die wens van
haar dan was.
- Ze wilde weten wat Eddy onder die wens van Carine verstond,
wat hem er zo zeker van deed zijn dat zij behandeld wilde worden.
En zij had gelijk, er stond op die flip-overs inderdaad niks over
een wens. Marian had een onderzoekshouding, ze ging niet Eddy
dingen lopen verwijten. Haar wens was dat ze tijd en aandacht
wilde van de groep. En die gaf ik haar.
- Ja, dat kun je wel zeggen! Maar waarom vond je dat je op die
wens moest ingaan? Ik bedoel Eddy had toch ook wensen,
bijvoorbeeld dat Marian niet zo'n tijd moest verspillen met dat
gemuggenzift? Dat hele zaaltje stond stijf van de wensen. Waarom
juist haar wens?
- Tja, omdat ik de enige was die haar wilde begrijpen, zij stond
helemaal alleen.. Zij merkte iets op, op perceptieniveau. Zij had
gewoon goed naar het voorbeeld gekeken en zich afgevraagd hoe dat
nu zat met die wens, wat hier nu eigenlijk de wens was. Maar
niemand ging op haar vragen in. Eddy al helemaal niet, die wist
het allemaal zeker van Carine en Marian. Hij hoefde dat niet te
onderzoeken. Doordat ik al die vragen ging stellen, liet ik zien
dat ik een inbreng op onderzoeksniveau waardeer. Ik had zoiets
van 'als ik doorga op haar vragen en bedenkingen, dan stel ik mij
op zoals Eddy tegenover Carine niet heeft gedaan!'
- Maar waar ging het je dan om? Om het laatste, dat je je
tegenover Marian anders opstelt dan Eddy tegenover Carine? Of
wilde je laten zien dat je een inbreng op onderzoeksniveau
waardeert?
- Het punt is dat ik, doordat ik op die wens inga, een beweging
in het gesprek laat komen waardoor de mogelijkheid ontstaat dat
er iets gebeurt. Door vragen te stellen, geef ik het signaal 'ik
wil onderzoek doen'. Die onderzoekshouding, die ik belichaam...
Ik schep daarmee de mogelijkheid dat die aannames onderzocht
worden, die aannames van 'het doet er niet toe', 'het heeft er
niks mee te maken', en zo. Ik schep daarmee een gebeurtenis die
analoog is aan waar ze het over hebben. In plaats van de deur toe
te doen zoals op die kerstavond, doe ik de deur open. Die Eddy,
die wilde lekker eten, maar nu krijgt hij het moeilijk, hij moet
zich nu verantwoorden& Door de gebeurtenis die ik schep, kan
daar over nagedacht worden.
- Zo, toe maar! Jij wilde een gebeurtenis scheppen die iets in
beweging zou zetten? Waar heb ik dat eerder gehoord? Met de
groeten van hierboven!
- Haha! Ja!... Nee, kijk, doordat ik Marian het woord gaf, moest
Eddy zich verantwoorden. En daardoor schep ik de mogelijkheid om
dat te laten gebeuren. Ik doe daar iets, daardoor gaat Eddy op de
vragen in en verandert hij zijn gedrag. Hij ondervindt dat hij
zich moet verantwoorden.
- Is dat is de beweging waar je het over hebt? Dat Eddy van het
'niet willen verantwoorden' naar 'zich verantwoorden' gaat?
- Het gaat over elenchus... Iemand die zo zeker van zijn stuk
is&, die Eddy stelt daar in de gang op kerstavond even
ongezien een diagnose! En dat doen de andere deelnemers in het
gesprek dan nog een keer, als ze Marian 'parodontologe' noemen.
Die vragen van mij gaan Eddy natuurlijk irriteren. Je hebt als
facilitator de macht om Marian te valoriseren.
- Goed, jij hebt dus een beweging op het oog bij Eddy en de
andere deelnemers. En die komt volgens jou tot stand doordat jij
een gebeurtenis stelt. Dat snap ik niet.
- Nou, ik weet dat natuurlijk niet zeker, maar de mogelijkheid
wordt groter.
- Maar Kristof, ik snap niet wat je bedoelt met de 'mogelijkheid
voor dat gebeuren scheppen'. Wat bedoel je daar nu mee? Jij zegt
dat je een gebeurtenis stelt door wat je doet, namelijk Marian
haar vragen en bedenkingen naar voren laten brengen. En dat is,
'op haar wens ingaan'. Dat snap ik. Maar wat brengt jou nu op de
gedachte dat je daarmee de mogelijkheid schept dat er iets
gebeurt, dat er beweging komt?
- Nu, de beweging is dat Eddy toegeeft dat hij het niet zeker
weet. Dat is een toegeving! Daar is in feite al gebeurd wat op
kerstavond niet gebeurd is.
- Jazeker, dat is er gebeurd. Maar dat was de vraag niet! Het
punt is dat jij die gebeurtenis koppelt aan dat jij een
gebeurtenis hebt gesteld!
- Ja, door mijn vragen gaat hij nadenken. Aan het begin, toen ik
zijn kernbewering op de flap schreef, dacht ik al: "Die Eddy is
naast de zaak aan het fietsen". Later heb ik dus die situatie van
kerstavond veranderd. En dan zal hij zich moeten
verantwoorden.
- Ik blijf met dezelfde vraag zitten! Hoe wist jij nu dat,
doordat jij dat gebeuren stelde, dat allemaal zou gebeuren, dat
Eddy zich zou gaan verantwoorden, dat hij gaat nadenken, dat er
beweging zou komen?
- hmmm... Tja, dat is eigenlijk gewoon uit ondervinding. Je weet
dat nooit zeker, maar meestal is dat wel zo, zeg maar in negen
van de tien gevallen.
- Ja, hallo, wat krijgen we nu? Dat is toch statistiek van de
koude grond! Het gaat er mij niet om hoe vaak het wel gebeurt en
hoe vaak niet. Het gaat erom wat jou er toe brengt om te zeggen
dat je in dit geval de mogelijkheid vergrootte. Wat brengt jou er
nu toe om te zeggen dat met wat jij deed de mogelijkheid werd
vergroot dat er bij Eddy iets zou gebeuren?!
-........................dat weet ik niet.......
- O!, nou dat is dan een leuke toestand waar wij nu in zitten.
Hebben we een artikel zitten schrijven waarin we van alles en nog
wat lopen te beweren. We sloven ons uit om te laten zien wat er
in een socratisch gesprek kan gebeuren en hoe jij dat
faciliteert! Dan zeg jij dat je het in jouw ogen goed hebt
gedaan. Maar je bent niet eens in staat om te zeggen waar hem dat
nu in zit, behalve dat er 'een kans is dat er gaat gebeuren wat
jij wilt dat er gaat gebeuren'. Ik weet niet of de lezers daar zo
blij mee zijn. Moeten we ons niet afvragen of we zoiets wel
moeten publiceren?
- Oh, was het dan onze bedoeling om lezers blij te maken?
-...nee, dat was inderdaad onze bedoeling niet.
- En trouwens, wat doet het er toe, wat onze bedoeling met 'de
lezer' is? Wie is die 'lezer'?
- Tja, dat weet ik ook niet.
- Nou, dat is dan toch een mooie vraag voor de lezer?
Mag ik vragen vriend: is er nog iets dat we onder het hart
dragen, en ondervinden we nog altijd de barensweeën in
verband met de kennis? Of hebben we alles dat we in ons droegen,
aan het licht gebracht? (Theaetetus 210b)
Literatuur
Bransen, J. (1992), Filosofie en ironie. Fantastische
opmerkingen over de toekomst van een traditie, Kok Agora,
Kampen.
Kant, I. (1971), Kritik der reinen Vernunft, Meiner, Hamburg.
Kierkegaard, S. (1846/1982), 'Afsluitend onwetenschappelijk
naschrift', in: Denken en zijn, Boom, Meppel.
Meij, R. (1998). 'Born under a bad sign. Over de pragmatische
aspecten van een aporetische praxis.' In: Delnoij J. en v.d.
Vlist, W., Filosofisch Consulentschap, p. 46-62. Damon, Best.
Plato (1999), verzameld werk, vert. de Win, X. Pelckmans,
Kapellen.
Koolschijn, G.(1987), Plato, schrijver, Amsterdam, Ooievaar.
Van Rossem, K. en Bolten, H. (2002-1), 'De extractie van de
waarheid, over het socratisch gesprek', in: Belgisch Tijdschrift
voor Tandheelkunde, 57/4, p.257-277.
Van Rossem, K. en Bolten, H. (2002-2), 'Hoe leit dit kindeken?
Anamnese en diagnose in een socratisch gesprek', in: Belgisch
Tijdschrift voor Tandheelkunde, 57/4, p.278-292.