In het voorjaar van 2020 las ik enkele stukken in het boekje Socrates op sneakers. Toen ik er wat in bladerde en hier en daar wat las, werden mij drie dingen duidelijk. Ten eerste dat de schrijfster Elke Wiss nogal wat materiaal van derden had overgenomen. Of dat allemaal plagiaat is laat ik op dit moment in het midden. Verder dat het boekje inhoudelijk, zacht uitgedrukt, niet erg sterk was; het wemelt van de onzin en blunders. En als laatste, het minst erge, dat het nogal beroerd is geschreven: veel stijlbreuken (o.a. doordat er van her en der teksten van anderen ingeplakt zijn) idiote metaforen en verder, maar dat is een kwestie van persoonlijke smaak, heel veel feel-good popie-jopie juichtaal.
Aanleiding voor mij om twee stukken te schrijven. Het ene over het plak- en knipwerk in het boek. Dit heb ik voorjaar 2020 gepubliceerd. Het andere stuk schreef ik ook toen, maar publiceerde ik tot nog toe niet, omdat het mij ‘much ado about nothing’ leek. Maar aangezien veel lezers kennelijk niet in staat bleken om een en ander inhoudelijk op waarde te schatten, leek het mij toch nodig om het nu wel te publiceren.
Het eerste stuk staat hieronder. Het tweede staat eind juli ook op deze plek.
Het Teksthuis
Een filosofisch feuilleton
© Hans Bolten
Waarin meteen iets wordt ontdekt – een filosoof monnikenwerk verricht ~ een internetlink zoek is en citaten worden herleid ~ een vreemde vraag te voorschijn komt ~ plakwerk wordt losgeknipt ~ en nog meer wordt ontdekt.
Hoofdstuk 1 – Pleisterwerk
Elke Wiss is theatermaakster en noemt zichzelf ‘praktisch filosoof’. Zij heeft een boek op de markt gebracht, Socrates op sneakers. Hieronder leg ik het bij wijze van oefening op mijn leesplank. Een openbare leesles, slow-motion. Ik hoop dat je er iets aan hebt. En oh, voor ik het vergeet: er komen straks nog twee lieden bij. Maar eerst iets anders.
Waarom neem ik nu juist dit boek onder handen? Wel, ik kan dat doen omdat ik er in deze crisistijd gelegenheid voor heb. En ik doe het, onder andere, omdat het enthousiasme erover dwars door de spleten en kieren van het internet heen zo mijn schrijftafel op schuimt. Voor dat enthousiasme zijn echter geen goede redenen, dus ik dacht: ‘laat ik eens voordoen hoe je nu kritisch leest. Er zijn vast mensen die dat leuk vinden’. En dan de belangrijkste reden. Die ontstond toen ik het boek voor het eerst opende en er argeloos doorheen bladerde. Plots zag ik een schemaatje uit een werkboek dat ik in trainingen gebruik. Daar staat op: ‘© Hans Bolten‘. ‘Hmmm…’, dacht ik. Toen nog wel… Ik bladerde verder en zag ineens een bekende passage, uit een artikel van mij. Gepresenteerd als tekst van de schrijfster: geen aanhalingstekens, geen regels wit onder en boven, zonder inspringen. Anderhalve pagina in het boek, overgenomen zonder mijn toestemming (pp. 219-221) . Toen toch wel wat in de war vond ik elders in het boek nóg een passage. Van hetzelfde laken een pak: gepresenteerd als tekst van de schrijfster. Bijna drie volle pagina’s, zonder toestemming (pp. 170-172). Alles bij elkaar bijna zes pagina’s, dat is niet leuk. Ik bladerde nog wat door, bekeek hier en daar wat passages en dacht toen: ‘dit moet ik heel nauwkeurig gaan lezen‘. En dat heb ik gedaan. Het leesverslag heb ik opgetekend. Wat mij brengt bij mijn laatste punt, een waarschuwing. Als je bij Socrates op sneakers tot nu toe een goed gevoel had en dat ook wilt houden: lees niet verder, sluit je computer af en ga leuke dingen doen! Ben je nieuwsgierig? Dan moet je doorlezen.
Sherlock Holmes betreedt het afgelegen landhuis niet over de trap naar het bordes, waar de vrouw des huizes verrassing veinzend zal opendoen om hem dan doorheen de hal met gewreven marmeren vloer naar de salon te leiden, waar de klassieke vazen en notenhouten meubelen stilstaan in het zonlicht. Nee, hij kent die aanblik en gaat liever aan de zijkant van het huis, over het gazon met verdroogde buxus en onlangs gesnoeide hortensia’s, om de raampartijen te aanschouwen en een glimp te vangen van het leven erachter. Eens afgedaald tot aan de achterzijde van het huis kan hij de daar verdwaalde spullen onbespied in ogenschouw nemen, een trog met keukenafval, een schuin tegen de muur staande raamsponning met glasscherven eromheen en een stukgetrapt kinderstoeltje, onderwijl luisterend naar hoe het personeel in de keuken zingt en kletst en moppert.
Weefsels
Voordat we met lezen beginnen eerst iets over ons materiaal. Wat onderzoekt een filosoof? Wel, hij werkt, beroepshalve, op tekst, niet op mensen. Teksten komen natuurlijk wel van mensen – ze groeien niet in het wild – maar een filosoof concentreert zich in eerste instantie op de tekst, geschreven of gesproken. Een tekst is een weefsel. De Latijnse betekenis van ’textus’ is: ‘vlechtwerk, weefsel’. Denk maar aan ’textuur’ en ’textiel’. Teksten dus, weefsels van woorden en zinnen. En wat hij met die teksten doet is: lezen, bevragen en becommentariëren: nieuwe teksten maken. Hij kijkt naar zinnen en samenstelsels van zinnen. Bij al dat kijken komen, hopelijk, vragen op. Waarom staan die woorden daar? Waarom juist daar? Waarom juist die woorden? Wat zijn dat voor woorden? Waarom staan er ‘aanhalingstekens’ om dat woord? Waarom springt dat ene woord eruit? En wat is hier het magnetische woord dat alle andere aan zich trekt en tot tekst aaneen doet klonteren? En: Waarom staat deze alinea hier, en deze paragraaf?
Neus en oog
Twee instrumenten heb je nodig om te kunnen beginnen met filosoferen. En die instrumenten heb jij, anders was je in deze tekst niet tot hier gekomen: ogen en een neus. Ogen om mee te kijken en te zien en een neus om mee te ruiken en een spoor te volgen. Da’s belangrijk: je neus gebruiken en achterna gaan. Nietzsche schrijft ergens, ik weet niet meer waar, dat de neus het meest onderschatte orgaan van de mens is, of iets in die trant. Hoe dan ook: je kunt eens proberen de geur op te snuiven van een tekst. Wat ruik je? Aarde? Rotting? Bloei? Zilte zee? Berglucht? Onraad? Neem je neus serieus!
Wat een filosoof als geen ander moet kunnen is: kijken en lezen. Kijken wat er onder je neus ligt, daarmee begint filosofie. Of zij er ook mee eindigt? Ik vermoed van wel, maar zeker weten doe ik het niet. Lezen vereist ‘aandacht voor diepe structuren en voor elke rimpeling aan het oppervlak’(1).Dat lezen en kijken begint vooral bij de buitenkant, de oppervlakte. Beginners en buitenstaanders hebben vaak het idee dat filosoferen bestaat in een zowat kreunend peinzen totdat er iets diepzinnigs tevoorschijn komt. Nee hoor, voor diepzinnigheid kun je beter inbellen bij een holistisch astro-therapeut of een abonnement nemen op een willekeurig tijdschrift in pasteltinten. Ik heb dus ook geen enkele diepzinnige gedachte voor je. Dan weet je het alvast.
Monnikenwerk
Goed, we beginnen. Aan de buitenkant dus. Niet met de kaft, hoewel daar ook het nodige over te zeggen is. Nee, we beginnen achterin. Je moet nooit het door de schrijver aangelegde paadje volgen, maar je eigen weg gaan.
Professioneel achterdochtig open ik het boek aan de achterkant en zie een ‘bibliografie’. Rustig kijken, gewoon kijken. Een stuk of veertig items, meest internetverwijzingen. Mooie service aan de lezer. Veel verwijzingen naar kranten – Volkskrant, Trouw, NRC, een paar podcasts, een televisie-uitzending, …ah, kijk, ook dat artikel van mij, uit 2003. Vreemd… drie keer vermeld. En Protagoras van Plato, ook drie keer, in de vertaling van X. de Win. Waarom die oude vertaling? Die is amper nog te koop. Oh, wacht, nu zie ik het, de literatuur is geordend per hoofdstuk van het boek, daarom die extra vermeldingen. Maar waarom is er geen ordening in de lijst van elk hoofdstuk? Het staat niet op alfabet, chronologie of lengte van de titels. Ik zie geen ordening. Een krypto-bibliotheek? Waarom? ‘Physis kryptestai philei?’ schiet er door mijn hoofd; de natuur houdt ervan zich te verbergen?
Mijn blik dwaalt over de titels. Net als in de boekwinkel, gewoon kijken totdat je vanzelf iets van de plank pakt. Ineens zie ik een titel- anders dan alle andere. Het is Engels, een artikel uit een tijdschrift, op pagina 8038. Huh..? 8038??. ‘Disclosing Information about the Self Is Intrinsically Rewarding’. Al die hoofdletters, dat doe je alleen als je een Engels boek vermeld, maar dan niet op die manier. The devil is in the details. Pagina 8038?? Geen internetverwijzing. Staat dat bij de auteur in de boekenkast dan? Dat moet wel.
Tijd om te googelen. Hup, achter de laptop! Een paar seconden en ja hoor: hier heb ik het artikel
Nee, maar! Dat is serieus wetenschappelijk werk, Harvard University. Statistische analyses, hersencans en grafieken rollen over mijn scherm. Zware kost. Wat heeft dat te maken met vragenstellen? Benieuwd wat ermee wordt gedaan, in het boek. Onthouden! Laat ik maar eens naar de inhoudsopgave gaan kijken.
– Nogal een haarkloverij, meneer Holmes. Wat voor nut heeft dat? Ik dacht dat we een filosofische analyse zouden krijgen. Hier worden we toch niets wijzer van?
– Je kunt pas iets wijzer worden, Watson, als je er niet op uit bent. Geduld, dat is alles. Eerst de buitenkant in ogenschouw nemen, en kijken – naar onregelmatigheden, tekens en tekens van tekens. Zo gauw je een teken hebt, heb je nog niets, amper een teken. En dat gaat mogelijk iets betekenen als je binnen bent. Dan weet je plots: “aha!, dát is wat ik aan de buitenkant zag”. En dan pas ben je in de gelegenheid een hypothese op te stellen!
– Ja, ja, ik ken dat, tekens, verwijzing, semiotiek, hypotheses. Maar – en vergeeft u mij mijn vraag – welke tekens hebben wij dan nu?
– We weten in ieder geval welke literatuur is gebruikt bij het schrijven van het boek. En dus ook welke niet! En dan iets met die zelfonthulling, hoe heet het ook weer, dat Engelse artikel. Daar ontbreekt dus een internetlink. Dat is heel merkwaardig.
– Maar meneer, dat kan toch gewoon een misgreep zijn, een foutje?
– Mijn beste Watson! Weet je hoe dat heet, wat je nu doet?
– Hoe dat heet? Ik zou het niet weten.
– Dat heet ‘een hypothese formuleren’, Watson! Jouw hypothese is dat het een foutje is. Geen erg interessante hypothese, maar toch. Met ‘foutjes’ verklaar je niet veel in de wereld. Dat is te zeggen, je kunt er zo ongeveer alles mee verklaren. Nee, ik formuleer geen hypotheses, en zeker geen nutteloze. Voor het moment heb ik geen hypothese, er dringt er zich geen op. Ik heb slechts een vraag: wat betekent dit? Van wat is dit een teken? Dat, Watson, is onze professionele achterdocht! We dienen feiten op te vatten als tekens, als sporen. Alleen zo kunnen we iets op het spoor komen.
– Wat moeten we dan op het spoor komen?
– Dat waarheen het spoor ons leidt, Watson. We volgen het spoor, verder niets. Maar kom, we gaan, hij gaat de inhoudsopgave bekijken.
Een filosofische gids?
Ik open het boek voorin en ga naar de inhoudsopgave. Altijd goed bekijken! De titel van hoofdstuk 1: ‘Waarom zijn we zo slecht in het stellen van goede vragen?’. Kloink! Ik staar naar de titel. Kom op, naar het eerste hoofdstuk! Ja hoor, het staat er echt: ‘Waarom zijn we zo slecht in het stellen van goede vragen?’. En dat in een ‘filosofische gids bij het stellen van goede vragen’. Prachtig!! Gelegenheid voor een filosofische mini-oefening. Lees nog eens goed:
‘Waarom zijn we zo slecht in het stellen van goede vragen?’
Laat het eens op je inwerken. Wat lees je? Wat staat daar precies – bovengronds en ondergronds? Filosofen werken op tekst, hè. Die kijken gewoon, nou niet gewoon, die kijken dubbel. Naar wat er staat – en naar dat het er staat. En wat dat met elkaar te maken heeft. Bekijk het op je gemak. Bespeur je iets vreemds? Ja? Probeer dat eens te verwoorden, in enkele zinnen, schrijf ze op – geen eenvoudige oefening. Dat is filosoferen: van tekst naar tekst. Maar je kunt natuurlijk ook meteen doorlezen.
Wat staat daar nu? Tja, de woorden die hierboven staan natuurlijk. En die vormen samen een vraag. En wat zegt die vraag? Niet: Wat is de vraag? Maar: Wat zegt die vraag? Elke vraag heeft vooronderstellingen, die als het ware meekomen met de vraag, meegezegd worden. Sommige van die vooronderstellingen zijn redelijk, andere niet. Enkele vooronderstellingen van deze vraag:
- er bestaan goede vragen
- je kunt slecht zijn in het stellen van goede vragen
- we zijn slecht in het stellen van goede vragen
Mijn vraag: wie zijn hier die ‘we’? De meest normale interpretatie is: ‘we; ik-de-schrijfster en jij-de-lezer’. Tegen de lezer, jij en ik, zegt Elke Wiss dus: ‘jij bent slecht in het stellen van goede vragen’. En dat in de vorm van een vraag. Nu leg ik jou, als lezer van dit stuk, de vraag voor: is de vraag ‘Waarom zijn we slecht in het stellen van goede vragen?’ een goede vraag? Ik ken jouw antwoord niet. Ik het mijne wel: Nee, het is geen goede vraag. Omdat er een rare vooronderstelling in zit, namelijk dat de lezer slecht is in het stellen van goede vragen. Waar baseert de schrijfster dat op? Hoe komt ze erbij dat ik dus in dit geval, en jij nu ook, slecht ben in het stellen van goede vragen? Het is een vraag als: ‘Wanneer bent u opgehouden uw vrouw te slaan?’.
Onder de titel zie ik een citaat, van Socrates…….?
– Die titel laat zich inderdaad zo lezen, meneer Holmes, maar…is dat niet wat overtrokken? Moet alles dan tot in de puntjes kloppen? En daarbij, het kan toch ook ironisch bedoeld zijn? Dat het met opzet een slechte vraag is? Socrates was óók een ironicus, las ik ergens. Dan zou het precies passen.
– Nee maar, Watson! Wat een fantastische ingeving die je daar hebt, kerel! Werkelijk geniaal! Dat zou mij echt nooit door het hoofd geschoten zijn!
– U steekt de draak met mij, meneer.
– Vanwaar dat, Watson?
– Dat kunt u niet menen, nu bent u zelf ironisch.
– Ah! Verzin je dat nu, ter plekke? Of heb je daar een aanwijzing voor? Een clue? Is er iets wat erop wijst dat ik daarnet ironisch sprak?
– Eh, ja. U heeft dat nog nooit gezegd, dat ik een geniale inval had. En nu zegt u zelfs een ‘werkelijk geniale inval’. En dat u daar, van alle mensen, zelf niet opgekomen bent. En dat het u ‘echt nooit…’
– Welwel, Watson. Kijk aan! Je hebt dus redenen, goede redenen, om mijn uitspraak ironisch op te nemen. Akkoord. Heb je nu ook redenen om die vraag in de titel, ‘waarom zijn we slecht in het stellen van goede vragen?’ om die vraag ironisch op te nemen? Geeft de auteur daar aanleiding toe? Is er iets wat daarop wijst?
– Nee, maar het zou toch kunnen?
– ‘Het zou kunnen’!!? Er zou van alles kunnen, Watson! ‘Zou kunnen’ is onwetendheid vermomd als geleerdheid. Je hebt weer een loze hypothese geformuleerd. Natuurlijk zou dat kunnen! Maar het zou ook kunnen dat die titel daar staat omdat mevrouw Wiss hem onder dwang heeft opgeschreven toen haar uitgever een pistool tegen haar hoofd zette. Toch?
– eh…, tja, dat zou ook kunnen…..
– Bij de feiten blijven, Watson! Interpreteer niet meer dan redelijk is.
‘Citaten’
…dat citaat dus, dat onder te titel van het eerste hoofdstuk staat, luidt:
There is only one good, knowledge, and one evil, ignorance.
– Socrates
Daar zit een luchtje aan. Ruik jij het ook? Volg dan je neus! Ruik je het niet? Dan heb je nu nog geen goede neus. Straks hopelijk wel. Eén tip: lees langzamer! Laat je ogen eens rusten op een zin of titel. Dan ga je vanzelf wat ruiken. En dan erbij blijven en nagaan waar dat luchtje vandaan komt. Mij vallen aan dit citaat meteen enkele dingen op. Er staat bijvoorbeeld helemaal geen vindplaats bij. Waarom niet? Dat is toch leuk voor de lezer? En, ik zag het eerst niet eens: het is in het Engels. Waarom dat? Socrates was toch een Griek? De schrijfster had het werk van Plato nota bene in Nederlandse vertaling op haar buro staan! En bovendien, hoe kan iemand nu Socrates citeren? De man heeft nooit een letter op papier gezet, helemaal niks! Nee, dit citaat komt rechtstreeks van het internet, kan niet anders. Maar eens googelen. Jawel hoor, binnen een paar seconden! Kijk, hier heb je dat citaat van Socrates, op de website www.goodreads.com. Leuke website, met ‘quotes’ van beroemde en beruchte aardbewoners van toen tot nu: de Dalai Lama, Oprah Winfrey, Don Quichot, etc. Ik heb meteen ook maar even gezocht naar de citaten die bij twee andere hoofdstukken staan, van Aristoteles en Epictetus. Ook die zijn te vinden op die website: het citaat van Aristoteles en dat van Epictetus. Het ‘citaat’ van Socrates komt overigens van Diogenes Laërtius (2). Het ‘citaat’ van Aristoteles is niet van Aristoteles maar van Will Durant(3). Op www.goodreads.com staat dat er niet bij vermeld. Je moet het maar net weten. Of opzoeken natuurlijk.
Wel wel, ik heb nog maar amper gelezen, slechts de bibliografie, de titel van het eerste hoofdstuk en een paar ‘citaten’ die geen citaten zijn. En ik heb al een hele hoop vragen. Ik ben vooral benieuwd naar wat er in het boek staat over Socrates. Zijn naam staat in koeienletters op de kaft, dus er zal wel iets over hem in staan. Ik blader wat door het boek heen en kom op een tekst:
“Socrates: eigenlijk een heel praktische filosofie.
Socrates leefde 2500 jaar geleden in Athene. Hij werd geboren in het jaar 469 voor Christus. Zijn vader was beeldhouwer en zijn moeder vroedvrouw. Met zijn eigen vrouw Xantippekreeg hij drie zonen. Aanvankelijk was Socrates eenhandwerksman
Ik vind het ronduit sneu,
– Wat, watson?
– Om dat citaat zomaar over te nemen.
– Wie of wat is er hier sneu?
– De schrijfster, die is sneu, of was in ieder geval op enig moment sneu bezig. Omdat ze toen niet zag wat veel lezers wel zien, dat zulke citaten van uiterst dubieuze websites komen.
– Jij zegt dus, Watson, dat iemand sneu is als hij niet ziet wat anderen wel zien. Klopt?
– Ja
– Maar wat is daar dan sneu aan, mijn beste? Ik vind het heel prettig om niet te zien, niet te hoeven zien, wat anderen wel zien. Televisie bijvoorbeeld. Het gewone volk ziet dat eindeloos, ik nooit. Is dat ook sneu?
– Nee nee, meneer, ik zou niet durven! Ha, nee, het gaat erom dat je het wel zou moeten zien.
– Dus, Watson, volgens jou is sneu: niet zien wat gezien kan worden en gezien dient te worden
– Ik denk het, meneer Holmes.
– We kunnen het dus korter stellen. Het is sneu als iemand niet ziet wat gezien dient te worden. Dat klopt?
– Ik volg u, ja.
– Nee, Watson, ik volg jou. Volg je mij?
– …helemaal, meneer Holmes.
– Maar bij een tekst, Watson, want daar hebben we het over, hoe noem je dan iemand die ziet wat gezien moet worden?
– Een lezer….nee, een goede lezer. Die ziet wat er is, en ziet wat gezien moet worden.
– Maar dan zijn we op het verkeerde spoor, Watson. Nu hebben we het over een lezer! Niet over een schrijver!
– Maar meneer Holmes! Het eerste wat een schrijver moet kunnen is lezen. Anders kan hij niet schrijven. Hij moet kunnen lezen wat hij schrijft.
– Watson, dank je wel! Een schrijver die niet kan lezen wat wel gelezen zou moeten worden, dat is sneu. Dat is het dan.
– Misschien een kleine aanvulling, meneer?
– Je bent mijn gast, Watson.
– Het gaat immers over de schrijver van deze tekst. Moet het dan misschien niet zijn: een schrijver die niet kan lezen wat hij geschreven heeft. Een goede schrijver kan toch lezen wat gelezen moet worden, namelijk wat hij geschreven heeft!
– Watson, je bent in vorm. Ik kan je niet overtreffen.
– Dank u, meneer.
– Hoe kunnen wij deze, jouw veronderstelling, dat de schrijfster sneu is, op bepaalde momenten wel te verstaan, hoe maken we daar een instrument voor een lezer van?
– Eh…
– Wat is de vraag die wij ons als lezer moeten stellen? Volgens mij: Hoe kunnen wij aan een tekst zien dat de schrijver ervan niet kan lezen? Dat vind ik zo een merkwaardige vraag! Die laten we staan.
– Maar dat is toch eenvoudig, meneer, gewoon door goed te lezen.
– Watson, Watson, laten we dat dan maar weer gaan doen, kom.
Zoals ik al zei, kwam ik op deze passage terecht:
“Socrates: eigenlijk een heel praktische filosofie.
Socrates leefde 2500 jaar geleden in Athene. Hij werd geboren in het jaar 469 voor Christus. Zijn vader was beeldhouwer en zijn moeder vroedvrouw. Met zijn eigen vrouw Xantippe kreeg hij drie zonen. Aanvankelijk was Socrates een handwerksman, naar het beroep van zijn vader, maar hij wijdde zich al snel aan het onderricht. Op de agora – het politieke en culturele centrum van de stad – ging hij in gesprek met eigenlijk iedereen: bestuurders, ondernemers, politici, vaklieden, kunstenaars en studenten over fundamentele kwesties in hun werk en leven”
(Socrates op sneakers, p. 75-76)
Hoe kun je dat lezen?
Als je iets weet van Plato, filosofie en de oudheid heb je een voordeeltje, omdat je dan meteen wat opvalt. Neem nu de laatste zin, dat Socrates onder andere met kunstenaars in gesprek ging. Wel, Socrates kende helemaal geen kunstenaars. Omdat ze niet bestonden! Je kon ze niet kennen, er was geen woord voor. Ambachtslieden, daar was wel een woord voor. En dus bestonden er ‘ambachtslieden’: demiourgoi. Legeraanvoerders, beeldhouwers, pottenbakkers; allemaal ‘demiourgoi’, ambachtslieden. ‘Kunstenaar’ bestond niet. Ons begrip ‘kunstenaar’ is pas in de renaissance opgekomen (4). Voor ‘ondernemer’ geldt iets dergelijks. En dat die gesprekken van Socrates met mensen zouden gaan over ‘fundamentele kwesties in hun werk of leven’; dacht ik niet. Als er al een kwestie was, dan werd die zo snel mogelijk afgeserveerd en zette Socrates er zijn kwestie voor in de plaats (5). ‘Kwesties’ van mensen waren voor Socrates niet interessant, nooit.
Maar ja, als je dat nu toevallig niet weet, wat dan? Hoe moet je dan kritisch lezen? Dan ben je toch aan de heidenen overgeleverd? Nou, niet helemaal. Al lezend kun je je altijd afvragen: waarom staan hier geen literatuurverwijzingen? Waarom laat de schrijver mij aan mijn lot over? Is hij het vergeten? Vindt hij het ‘lekker belangrijk’? Heeft hij alles uit de duim gezogen?
En je kunt naar de tekst zelf kijken, naar woordjes en constructies. Met je eigen taalgevoel kom je dan een heel eind. Staan er ongebruikelijke woorden of vreemde zinsconstructies? Zie je wisseling van vocabulair of ritme? Komen er zinnen zomaar uit de lucht vallen? Dan moet je op je hoede zijn. Dus niet door een tekst heen razen, op naar de ontknoping, het laaiende inzicht of weet ik wat voor moois. Nee, lees langzaam, lees goed, en let op de vragen die zich aandienen.
Socrates op sneakers gaat over het stellen van goede vragen. Doe dat als lezer dan ook eens. Stel vragen aan de tekst! Een goede schrijver zou je daar trouwens toe aanmoedigen. Je kunt het dus ook doen aan deze tekst, die je nu aan het lezen bent.
Hieronder nog eens die passage. Toe, lees hem eens een paar maal. Liefst tien of twintig keer. Blijf eens op één zin hangen, een halve minuut. Registreer je neustrillingen en gedachtensliertjes. Neem ze serieus en volg ze! Je moet roeien met je eigen riemen. Doe dat maar eens met de derde zin, de minst moeilijke: ‘Met …zonen’. Hieronder staat hij vetgedrukt. Valt je iets op aan die zin? Welke vragen roept hij op? Houdt voortdurend de vragen vast: a) wat staat daar?, b) waarom staat dat daar?
“Socrates: eigenlijk een heel praktische filosofie.
Socrates leefde 2500 jaar geleden in Athene. Hij werd geboren in het jaar 469 voor Christus. Zijn vader was beeldhouwer en zijn moeder vroedvrouw. Met zijn eigen vrouw Xantippe kreeg hij drie zonen. Aanvankelijk was Socrates een handwerksman, naar het beroep van zijn vader, maar hij wijdde zich al snel aan het onderricht. Op de agora – het politieke en culturele centrum van de stad – ging hij in gesprek met eigenlijk iedereen: bestuurders, ondernemers, politici, vaklieden, kunstenaars en studenten over fundamentele kwesties in hun werk en leven”
(Socrates op sneakers, p. 75-76)
Woordjes
En, wat leverde dat op, die meditatie op die ene zin? Bij mij het volgende. Het is een vreemde zin, of eigenlijk, ik zeg het niet goed, het is vreemd dat het vervolg ontbreekt. Want wat staat er nu precies? Nou, dat Socrates drie zonen had natuurlijk. Met zijn vrouw, zijn eigen vrouw. Zijn eigen vrouw?! Hoezo? Had hij het ‘met succes’ nog eens elders gedaan? Renden er van Socrates nog meer kindertjes door de steegjes van Athene? Dat is de suggestie van die zin. De schrijfster zal er dus wel meer van weten. Anders had ze niet ‘eigen vrouw’ geschreven.
En waarom staat die zin daar? Om Socrates levendig neer te zetten natuurlijk, met vlees en bloed. Helemaal prima, leuk om te lezen. Maar als ik die twee gegevens combineer, dan vraag ik mij af: waarom komt er niets achter die zin aan? Als de schrijfster meer wist over andere nakomelingen van Socrates – uit andere huwelijken, bij een maîtresse, een buurvrouw, weet ik waar – én ze wil hem levendig neerzetten – dan is dat toch een prachtige gelegenheid om de biografische schets met een smeuïge anekdote wat meer kleur te geven? (6) Kortom: waarom schrijft zij dat niet, waarom staat dat er niet? Wat voor verklaring is daar voor? Ik kan er maar een bedenken, een redelijke: ze had die extra informatie, over andere kinderen van Socrates, niet. Maar waarom zegt zij dan dat Socrates kinderen had bij zijn eigen vrouw?? Waar heeft ze die informatie vandaan? Hoe dan ook, het is een zin die bij mij vragen oproept. Ik licht nog een paar elementen uit de zin die daarop volgt:
‘Aanvankelijk was Socrates een handwerksman, naar het beroep van zijn vader’
Dat zijn opmerkelijke woorden. Wat zegt jouw taalgevoel je, als je die zin goed leest? Spreek hem eens uit, hardop. Zou je dat ooit zeggen tegen iemand? Ik niet. Ik zou iets zeggen in de trant van ‘hij begon als handwerksman, net als zijn vader’ of ‘hij begon als handwerksman, het beroep van zijn vader’. En als ik het zou opschrijven zou dat iets worden als ‘De vader van Socrates was handwerksman en zelf begon hij ook zo.’ Het stramme van de zin in de passage hierboven zit hem een beetje in de constructie, maar vooral in de woordkeus. Ik leg de zin even onder de loep; microscoop kan ook, maar niet nu.
Het eerste woord dat mij opvalt is ‘aanvankelijk’. Dat woord hoor ik bijna nooit. Wie gebruikt dat nou? Het klinkt mij wat Duits in de oren (anfänglich). En dan het woord ‘handwerksman’. Dat was misschien gangbaar in de jaren twintig van de vorige eeuw, ik weet het niet, maar ik kan mij niet herinneren het ooit gehoord te hebben. Wel ‘arbeider’, ‘handarbeider’ of ‘handwerker’, vooral van mensen die niet ‘met hun handen’ werken. Het zinnetje besluit met ‘naar het beroep van zijn vader’. Dat is echt een uitzonderlijke manier van spreken. Ik ben geen taalkundige maar het lijkt mij een germanisme. Zo bij elkaar krijg ik de indruk dat het een vertaling is, uit het Duits. En de zin die er voor stond, over Socrates’ kinderen bij zijn eigen vrouw, was ook al zo vreemd. Ik vraag mij dus af waar dit vandaan komt; omdat het mij heel onwaarschijnlijk lijkt dat de schrijfster zelf deze zinnen heeft geschreven. Maar ja, er is geen literatuurverwijzing, en in de bibliografie zie ik ook niets staan waar het vandaan zou kunnen komen.
Dan maar googelen! Secuur werkje: goede woorden uitkiezen, niet te veel, niet te weinig. Daar gaat-ie. Ik tik in de zoekbalk (met de dubbele aanhalingstekens):
“Aanvankelijk was Socrates een handwerksman, naar het beroep van zijn vader”.
Nee maar! Bekijk het zoekresultaat! Daar hebben we meteen de hele zin. Daar kan het dus vandaan komen – www.historiek.net. Dit tekstfragmentje is dus ergens vandaan overgenomen. De gevonden passage is in het Nederlands natuurlijk, omdat ik daarop zocht. Als je zin hebt, kun je zelf de Duitse tekst proberen te vinden. Ik kan mij niet voorstellen dat dit fragmentje niet te vinden is. Kijk maar naar het laatste deel: ‘hij wijdde zich al snel aan het onderricht ‘. ‘Onderricht’ is ook al zo een buitenissig woord met een Duits luchtje. Net als het begin van de volgende zin: ‘Hij begaf zich op de straten…”
Micrologie
Ik blijf nog even bij deze passage. Hier is nog meer te zien. De zin ‘Aanvankelijk was Socrates….aan het onderricht’ staat in het boek én op www.historiek.net. Maar dan is er iets raars. Op de website historiek.net gaat de tekst verder met ‘Hij begaf zich op de straten en pleinen van Athene waar hij gesprekken voerde met leerlingen en voorbijgangers over filosofische onderwerpen.’ De tekst in Socrates op sneakers gaat met een andere zin verder, met ‘Op de agora – het politieke en culturele centrum van de stad – ging hij in gesprek met eigenlijk iedereen: bestuurders, ondernemers, politici, vaklieden, kunstenaars en studenten over fundamentele kwesties in hun werk en leven’. Het vreemde is dat de twee zinnen ongeveer dezelfde strekking hebben. De vraag is dan: waarom heeft de schrijfster niet de zin van historiek.net overgenomen? Ik vermoed dat de zin waarmee het boek verder gaat marketing-wise beter is. Hoe dan ook, er is een stijlbreuk, er wordt naar een ander vocabulaire overgeschakeld. De zin ‘Op de agora – het politieke…..fundamentele kwesties’ oogt niet als een vertaling. Ik zei al dat er enkele woorden in voorkomen die niet bepaald aansluiten bij de klassiek griekse context (kunstenaars, ondernemers, bestuurders). Het lijkt eerder op een tekst uit het ‘socrates-goed-voor-u’-vocabulaire dat je tegenwoordig overal tegenkomt. Intussen weten we al wel dat de schrijfster makkelijk teksten van anderen overneemt (denk aan de ruim vijf pagina’s die ik in de inleiding noemde en nu het eerste het beste fragmentje over Socrates). Grote kans dat het vervolg ook ergens anders vandaan komt. Toch maar weer eens googelen, hupsakee! Ik tik in:
“bestuurders, ondernemers, politici, vaklieden, kunstenaars en studenten”
…en ja hoor, hatseflats! daarissie, het zoekresultaat! Meteen in het tweede tekstblokje treffen we de tekst aan die in het boek terecht is gekomen. En daar hebben we ook meteen de eerste zin van de passage op p. 75. De eerste alinea is dus een collage van teksten uit twee bronnen, een op het internet rondzwervend verweesd document waarin bronloos over Socrates wordt gerept en de website historiek.net.
Dat is wat goed lezen kan opleveren. Het is monnikenwerk, maar dan kom je ook ergens achter. Op dezelfde manier heb ik de verdere tekst van de paragraaf Socrates: eigenlijk een heel praktische filosofie bekeken. Het resultaat is interessant. Het overgrote deel ervan bestaat uit teksten die te vinden zijn op wikipedia, filosofie.nl, historiek.net en het boek ‘De socratische methode’ van Leonard Nelson, vertaald door Jos Kessels. Je kunt het resultaat van mijn micrologische arbeid zien als je op de afbeelding hieronder klikt.
Ik sluit hier mijn detailbespreking af. Je hebt kunnen zien hoe ik het zo een beetje doe. Ik hoop dat je er iets aan hebt gehad. Als je zin hebt, kun je het zelf met andere passages in het boek doen. Ik heb dat ook gedaan. Dat heeft nog aardig wat opgeleverd. Je kunt bijvoorbeeld de passage over Descartes eens bekijken (pp. 109-110). Meer resultaten van mijn arbeid staan hier over enkele dagen. Je ziet het vanzelf via social media langs komen.
Na deze ‘oppervlakkige’ lezing van enige teksten in het boek Socrates op sneakers zal ik enige passages inhoudelijk bespreken. Daarover meer in het volgende hoofdstuk van ‘het Teksthuis’
***
Descartes
Op p. 109-110 staat een stukje over Descartes. Bronnen worden hier niet genoemd. Het is in ieder geval wel zeker dat het niet bij Descartes zelf vandaan komt, gezien het gebruik van het woord ‘methodologisch’. Dat komt bij Descartes niet voor. Evenals in het geval van Socrates is ook hier de eerste alinea een knip- en plakwerkje van twee verschillende websites.: ‘isgeschiedenis.nl en wikipedia. Als je zin en doorzettingsvermogen hebt, kun je gaan nazoeken waar de hele passage vandaan komt.
Wu Wei
Een eenvoudig geval is een passage op p. 112-113. Daar gaat het over ‘Wu Wei’, de kunst van het niet-doen. Hier staat een stuk tekst dat wederom wordt gepresenteerd als eigen tekst van de schrijfster. Je kunt de hele tekst letterlijk hier vinden: tekst over wu wei
Over empathie
Op p. 117-118 staat een passage over het werk van Bloom, een Amerikaanse psycholoog die over empathie heeft geschreven. Er wordt een kort citaat gegeven, gevolgd door een heel stuk dat ook weer als eigen tekst wordt gepresenteerd. Het zou gebaseerd zijn op ‘artikelen en een boek’ van Bloom. Wie dit artikel leest kan zelf het knip- en plakwerk constateren: tekst over empathie
Epictetus
Een héél interessant geval is een passage over Epictetus. (ergens op p. 90. )De schrijfster citeert eerst een passage uit het ‘Zakboekje’ van Epictetus. De bron hiervan wordt niet gegeven (het is afkomstig uit de vertaling van van Dolen en Hupperts (7). Daarna volgt een stukje cursieve tekst, zonder aanhalingstekens, die letterlijk is overgenomen uit het genoemde boek van Pigliucci. Dat is niet erg netjes, maar verder niet interessant; we weten intussen wel hoe de schrijfster met het werk van anderen omgaat. Wel interessant is, waarom het citaat van Epictetus, dat er , in een andere vertaling, bij Pigliucci direkt boven staat, niet is overgenomen! Aangezien de uitgave van Boom niet in de ‘bibliografie’ staat, zal het daar wel niet vandaan komen. De passage is wel hier te vinden. Als je zin hebt, kun je het uit gaan zoeken.
….
– Wel heb je nu ooit, meneer! Hij is weg! En ons achterlaten met die kwestie van de ontbrekende link, dat Amerikaanse artikel over de ‘zelfonthulling’.
– Ik denk dat je het nog niet begrijpt, Watson.
– Ik begrijp het heel goed! Meneer de filosoof bekijkt een paar stukjes tekst en trekt daar conclusies uit die…
– …welke conclusies, Watson?
– Dat de schrijfster al die pagina’s gewoon van anderen heeft overgeschreven, dat ze een heel stuk over Socrates in elkaar heeft geknutseld met die malle teksten van het internet en …
– Dat is geen conclusie, Watson, dat zijn feiten. Welke conclusie heeft hij getrokken? Wel, laat ik je zeggen: geen enkele. Dat was ook het doel niet, het was een leesles. Weet je nog?
– eh..ja.., excuus, ik ben meegesleept door de tekst.
– Ik vermoed hier een didactische ingreep, een verholen aansporing tot onderzoek. Die schrijfster, Watson, mevrouw Wiss, die is niet interessant. Die doet wat ze doet, en zal dat allicht blijven doen. De vraag was hoe een lezer schrijfsels als het hare kan weerstaan. Wel, het is ons voorgedaan. Die laatstgenoemde passages zullen oefenstof zijn voor de lezers. Komaan, dan werpen wij ons op de ontbrekende link over de zelfonthulling.
– Ah, net als destijds, meneer? In het avontuur van het copyright, met de heren Derrida en Searle? Kijk, ik heb die passage er al bij genomen.
– En, Watson, welke indruk maakt het op je?
– Eh… het lijkt een samenvatting van het artikel. Over hersenactiviteit, en dat welbepaalde gebieden in onze hersens actief zijn als we dingen doen die ons genot bezorgen.
– Geen baanbrekende ontdekking, Watson. Wat is daar mee?
– Wel, meneer, diezelfde gebieden zijn ook actief als mensen over zichzelf praten!
– Ik wacht nog, Watson. Komt er nog meer?
– Dat is toch duidelijk meneer! Het zijn diezelfde gebieden! Die zijn actief als mensen iets genotvols doen én als ze over zichzelf praten. Mensen praten dus graag over zichzelf omdat zij daarvan genieten, ja, in een roes geraken.
– Non sequitur, Watson! Om ’s hemelswil! Dat volgt er niet uit!
– Het is pure wetenschap meneer. Feiten! Daar geeft u toch om?
– Vanzelf! Maar dit is feit noch wetenschap! Wichelarij!
– Pardon meneer, maar sinds wanneer bent u hersendeskundige?
– Sinds nooit! Dat is ook compleet onnodig. Het is een zaak van logica! We hebben hier te maken met een klassieke drogredenering, bekend als ‘bevestiging van het consequens’.
– U zegt?
– Kijk Watson, als iets een koe is, dan is het ook een dier, nietwaar? Alle koeien zijn dieren. Stem je daarmee in?
– Ja, ja.
– Precies. Als iets een koe is dan is het gevolg daarvan, de consequentie, dat het ook een dier is. Mooi. En is het omgekeerde ook zo, Watson? Dat als iets een dier is, dat het dan ook een koe is? Zijn alle dieren koeien?
– Nee, vanzelfsprekend niet meneer, dat is nonsens. Er zijn ook paarden, vossen en patrijzen!
– Heel goed, Watson. Iemand die dus het volgende zegt: ‘Als iets een koe is, dan is het een dier’ en daarna: ‘en dit is een dier, dus is het een koe’, zo iemand vertelt dus nonsens. Dat is een drogreden. De zogenoemde ‘bevestiging van het consequens’.
– Zeer interessant, meneer. Maar wat heeft dat met die hersenscans…
– Het is eenzelfde redenering, Watson! ‘Als een mens iets genotvols doet, dan is hersengebied X actief. Hersengebied X is actief, dus doet hij iets genotvols.’ Je mag zo een uitspraak niet zomaar omdraaien. Die hersengebieden kunnen wel door iets heel anders actief zijn geworden. Omdat de zon scheen of juist niet. Of omdat ze er gewoon zin in hadden.
– Dat klinkt heel eenvoudig, meneer.
– Inderdaad Watson, omdat het eenvoudig is! Maar genoeg! We zouden ons nu met iets anders bezighouden. Je zei dat de schrijfster een samenvatting van dat artikel heeft gemaakt?
– Ja, het ziet er wel zo uit.
– Dat is een dwaze veronderstelling, vriend.
– Maar, meneer, dat ligt toch het meest in de rede?
– In het algemeen wel, maar in dit geval niet. We hebben deze auteur een beetje leren kennen, nietwaar? Met die kennis werken we verder om tot een hypotheses te geraken. En de meest zinnige hypothese is dat wat jij een ‘samenvatting’ noemt, eenvoudigweg is overgeschreven van elders. Wat weten wij immers al van de schrijfster?
– Wel, ten eerste wat ikzelf al gededuceerd had: dat zij niet ziet wat gezien moet worden!
– En verder?
– Oh, en verder hebben wij geen deducties gemaakt.
– Klopt. Maar ik doe het nu wel even. Ten eerste is het zo dat alles wat ze schrijft over die Socrates overgenomen is van derden. Waaruit alleen al volgt dat ze er geen kennis van heeft. Waarom het anders overschrijven? De afwezigheid van kennis over die Socrates wordt nog eens bevestigd door het feit dat zij geen onderscheid maakt tussen zinnige en onzinnige informatie over de beste man. Wat als zodanig niet erg is. Belangrijker is wat eruit volgt: ze is gemakzuchtig. Ze plakt liever lukraak wat teksten aan elkaar dan solide bronnen te gebruiken. Die zijn in overvloed aanwezig, ook op dat internet.
– Ik denk dat ik met u instem, meneer.
– Wel, dan het is toch dwaas, Watson, te veronderstellen dat de schrijfster zo een wetenschappelijk artikel zou lezen om er dan een hele samenvatting van te schrijven. Ze kopieert de meest eenvoudige dingen, en dan zou zij hier plotsklaps veel werk in steken? Daarenboven, vriend, haar hang naar schijnwijsheid.
– Pardon meneer?
– Watson, kerel! Iemand die voorwendt historische kennis over ene Socrates te hebben, maar dat helemaal niet heeft, wat is dat anders dan schijnwijsheid?
– Ja, maar wat heeft dat hiermee te maken?
– Denk aan de tweede vraag, Watson! Waarom staat een tekst er? Welke functie heeft hij? Wat voegt deze hele tekst over dopamines en hersenactiviteiten toe aan het betoog? Mij dunkt: helemaal niets! Daarom valt het nu net zo op. De essentie had heel kort verteld kunnen worden: “Onderzoekers aan Harvard University hebben in recent onderzoek geconcludeerd dat wanneer mensen praten over zichzelf bepaalde gebieden in de hersenen actief worden, die ook actief zijn als ze iets doen dat hen genot bezorgt: goed eten, de liefde bedrijven, opium roken. We praten blijkbaar over onszelf omdat we daarvan genieten.” Zo kort kan dat. Kleine voetnoot erbij, volgende onderwerp. Dus waarom zo een lang verhaal?
– U gaat erg ver, meneer? Ben u daar zeker van?
– Uiteraard ben ik daar zeker van. Maar let op, Watson, ik ben er niet zeker van dat het allemaal waar is wat ik zeg, maar wel dat het de beste hypothese is. Goede hypotheses kunnen gefalsifieerd worden, ook deze. Maar op basis van wat we weten is het een heel redelijke hypothese. We kunnen, nee, we moeten er van uitgaan dat het gekopieerd is. Ik verwed er mijn oude Bentley om. Laten we nog eens naar die tekst kijken.
– Ik heb er al naar gezocht, meneer. Ik vond slechts enkele artikelen over het onderwerp in ene Volkskrant. Min of meer hetzelfde taalgebruik, maar slechts een kort stukje, en het langere artikel kan ik niet vinden, dat ligt in de archieven, achter slot en grendel. Kijk, hier is het. Uit hetzelfde jaar als het Amerikaanse artikel.
– Kijk aan, dat is al iets. En verder?
– Verder niets, meneer. Het spoor loopt dood op een archief-muur.
– Nee, nee, nee, Watson! Sporen lopen niet dood, nooit. Dat sta ik niet toe. Ben je mijn tweede axioma vergeten?
– Eh..
– Afgeleid van het metafysische principe ‘ex nihilo nihil fit’, ‘uit niets wordt niets’. Omgekeerd geldt ook: uit iets komt altijd iets en nooit niets. Al wat is, blijft. Het transformeert slechts. Vandaar mijn tweede axioma; ‘Elk spoor blijft óf zichzelf gelijk óf transformeert in een nieuw spoor. Een spoor loopt dus nooit dood. Het gaat soms over in een ander spoor. Kortom: we moeten anders zoeken.
– Hoe dan, meneer?
– Hoe je moet zoeken? Weet je niet hoe je moet zoeken? Met je ogen en je neus! Als je niet weet hoe je moet zoeken, moet je gewoon kijken. Meer hebben we niet. Veritas index sui et falsi est!, ofzo. Vraag je niet af hoe je moet zoeken! Zoek! Gewoon kijken, dan zie je vanzelf hoe het zit. Geef me die tekst nog eens!
– Hier, meneer
– Hmmm, eens kijken…..gewoon kijken. Vreemd, vreemd…….’Die uitkomst was dus wel te verwachten’. Dat zijn vreemde woorden, Watson.
– Oh, waarom dan?
– Dat weet ik niet, Waton. Het is vreemd, meer niet….. Kijk, hier staat: ‘hun eigen opinies te bespreken…’….‘Drie neurale gebieden vielen op’, dat is ook een vreemde zin… Haha, nee maar, Watson. Ik zie het denk ik. Kijk, lees maar….
Deze woorden: ‘Deden onderzoek naar dit fenomeen…’
– Wat, meneer?
– ‘En in lijn met eerder onderzoek…’
– Man, zie het nu nog niet?! Nu moet je het toch wel zien!!
– ‘Hogere levels van activiteit’
– Nee, maar meneer, ja, ik zie het nu ook denk ik.
– ‘dopaminesysteem, wat geassocieerd wordt met…’
– Ja, hoor, het klopt als een bus, meneer.
– En Watson? Wat denk je ervan?
– Dit hele stuk is een vertaling, meneer.
– Heel goed. Hoe ben je tot die conclusie gekomen?
– Wel, wat opvalt is de afwezigheid van woordje ‘er’ in sommige zinnen. Iemand die in het Nederlands schrijft zet dat ‘er’ al snel in.
– Haha, scherp, Watson! Ook afwezigheid kan een spoor zijn.
– Verder, meneer is de woordvolgorde meer Engels dan Nederlands.
– Uitstekend, mijn beste! Nog meer?
– Uiteraard de losse anglicismen, waarvan sommige heel subtiel.
– Inderdaad, vriend! We kunnen het hier wel even bij laten. Verder filologische verfijningen kunnen we voor ons plezier later nog aanbrengen.
Kom op, Watson aan de slag. Nu moeten we vanuit het Nederlands het oorspronkelijke Engels zien te vormen, en dat vervolgens in de zoekmachine doen. Dat is een hele klus. Je kunt zien dat het Engels eronder zit. Maar daar zijn toch nog wel verschillende mogelijkheden voor. ‘in lijn met eerder onderzoek’ Dat is een vertaling uit het Engels, dat is nu wel duidelijk. Maar wat stond er in de oorspronkelijke tekst dan? ‘In line with previous research?’, ‘already done’?, ‘already conducted’? Dat is zoeken naar een speld in de hooiberg. We moeten een opeenvolging van enkele woorden vinden die niet vaak voorkomt én weinig vertalingen toelaat. Dan kunnen we er zeker van zijn dat ze in de bron voorkomen.
– ‘Mesolimbische dopaminestysteem’, meneer?
– Nee, Watson, dan komen we in duizenden medische onderzoekstijdschriften terecht. We moeten geen vaktermen hebben. Kijken en kijken, naar vreemde rafels die we achteloos over het hoofd zien. Kijk, dat nemen we eens: ‘seks, coke en goed eten. Dat laat zich maar op een paar manieren in het Engels zeggen. Wellicht staat er ‘cocaine’ maar veel meer variaties zijn er niet.
– Maar dat is toch zoiets als seks, drugs en rock and roll, meneer? Dat komt miljoenen keren voor.
– Dat misschien wel, Watson. Maar de combinatie met eten is ook niet interessant. Het gaat erom dat er staat ‘goed eten’! In situaties waarin seks en cocaine van belang zijn, zal de kwaliteit van het eten er niet veel toe doen, lijkt mij. Dat maakt dit woordgroepje nu net zo geschikt. Tik het maar eens in, met aanhalingstekens.
– Goed meneer. ……..kijk nu eens, op nummer zeven of acht vind ik meteen een artikel uit Scientific American. Uit diezelfde periode! Kijk eens aan, dat is de hele tekst zo een beetje, in het Engels. U bent geniaal meneer.
– Gewoon werk, Watson. En dat zit er nu even op. Ik ben benieuwd wat de inhoudelijke bespreking van het boek oplevert. Ik hoor onze filosoof hier achter al mopperen over de kwaliteit van het schrijfwerk.
– Wat moeten we hier nu van vinden, meneer, van iemand die al die teksten als eigen tekst presenteert?
– Moet ik daar iets van vinden, Watson? Van iemand die zichzelf ‘praktisch filosoof’ noemt en andermans werk als eigen tekst presenteert? Ik heb betere dingen te doen.
Noten
- C. Verhoeven, Lof van de Mikrologie, p 6. Dit magistrale werkje is de inaugurele rede van Cornelis Verhoeven, uitgesproken bij zijn aanvaarding van het hoogleraarschap Antieke Wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam in 1982. Als ik van iemand heb leren lezen is hij het wel.
- Diogenes Laërtius, Leven en leer van beroemde filosofen, II, 31. Diogenes schrijft, 500 (!) jaar na de dood van Socrates de uitspraak heel terloops aan hem toe. De betrouwbaarheid lost hier op in de mist van de geschiedenis. Even verderop schrijft hij dat Socrates Eutyphroon ertoe zou hebben bewogen af te zien van de vervolging van zijn vader, wat in ieder geval niet spoort met de weergave van Plato in zijn dialoog Eutyphroon. Wat betreft Socrates zijn de dialogen van Plato overigens ook fictie.
- W. Durant, The Story of Philosophy, p. 87.
- R. Sennett, The Craftsman, p. 65 e.v.
- In de Eutyphroon is het zelfs zo dat Socrates’ gesprekspartner helemaal geen kwestie heeft, en ook niet echt geïnteresseerd is in de kwestie die Socrates hem probeert aan te praten. In de Laches van Plato hebben zijn gesprekspartners wél een kwestie, een heel praktische: ‘Moeten jongeren in hun militaire opleiding vechten in volle wapenuitrusting of niet?’ Die kwestie veegt Socrates vlot van tafel, om er vervolgens zijn eigen vraag op neer te leggen: ‘Wat is moed?’
- Om het verhaal wat smeuïger te maken, zie: Diogenes Laërtius, op. cit., II, 26]
- Epictetus, Zakboekje, p. 59.
Literatuur
- Diogenes Laërtius. Leven en leer van beroemde filosofen. Budel, Damon, 2008.
- Durant, W. The Story of Philosophy: the Lives and Opinions of the Greater Philosophers. New York, Simon & Schuster, 1926. Hier in pdf
- Epictetus, Zakboekje. Wenken voor een evenwichtig leven. Amsterdam, Boom, 2011.
- Sennett, R. The Craftsman. Londen, Penguin, 2008.
- Verhoeven, C. Lof van de mikrologie. Amsterdam, Ambo, 1982
- Verhoeven, C. Alleen maar kijken. Amsterdam, Ambo, 1992